22906 |
beieren |
luiden:
klokke luuje (L267p Maasbree)
|
Hoe zegt men : de klokken beieren?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30711 |
beitsen |
beitsen:
bęjtsǝ (L267p Maasbree)
|
Hout kleuren met behulp van beits. [N 67, 66h; monogr.]
II-9
|
24301 |
bek |
muil:
moel (L267p Maasbree),
WLD
moel (L267p Maasbree),
zwiktand:
(mv)
zwektɛŋ (L267p Maasbree)
|
Het voorste, getande gedeelte bij de rek- en zwiktangen. [N 60, 83d] || Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)]
II-10, III-4-2
|
21775 |
bekakt praten |
zeikerig praten:
zeikerig praote (L267p Maasbree)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
19324 |
bekakte praat /bekakt praten |
zeikerig praten:
zeikerig praote (L267p Maasbree)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-1-4
|
18974 |
bekennen |
bekennen:
bekinne (L267p Maasbree),
bekènne (L267p Maasbree)
|
uitkomen voor een schuld [kennen, bekennen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30041 |
bekisting |
mal:
mal (L267p Maasbree)
|
De van planken en platen vervaardigde houten mal waarin beton gestort wordt. Zie ook het lemma 'Bekister'. [N 30, 51a; monogr.]
II-9
|
22677 |
bekkens |
deksels:
deͅksəls (L267p Maasbree)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit twee koperen schijven met leren handvaten, die tegen elkaar geslagen worden [bekkens, schellen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21357 |
bekvechten |
muilen:
mōēle (L267p Maasbree),
strevelen:
WNT: strevelen, B) 1. strijd voeren; - 2. tegenspreken. In Limb. [z. Onze Volkstaal 2, blz. 229b]
streevele (L267p Maasbree),
strijden:
strieje (L267p Maasbree)
|
redetwisten [SGV (1914)] || ruzie maken door woorden [afstrijden, rikrooien, kerwee hebben, strijden, muilvech-ten, smoelvechten, opstrijden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25075 |
belangrijk, van belang |
van belang:
van belang (L267p Maasbree),
van betekenis:
van beteikenis (L267p Maasbree),
wichtig:
wiechtig (L267p Maasbree)
|
van grote betekenis [van belang, van pretansie] [N 91 (1982)]
III-4-4
|