31116 |
proefpaar maken |
op het paar zitten:
op ǝt pār zętǝ (L267p Maasbree)
|
Het voor het eerst zelfstandig vervaardigen van een paar schoenen. [N 60, 222c]
II-10
|
17742 |
proeven |
proeven:
preuve (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree,
L267p Maasbree)
|
proeven [SGV (1914)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
23930 |
profeet |
profeet:
profiët (L267p Maasbree)
|
Een profeet [profieët]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30065 |
profielen |
profielen:
profilǝ (L267p Maasbree)
|
Gladde, rechte houten balkjes met een lengte van ongeveer 1,80 cm en een doorsnede van 7,5 x 7,5 cm, die verticaal op de hoeken van het metselwerk worden geplaatst. Zij worden gebruikt om het loodrecht opmetselen van de muren te bevorderen. Zie ook afb. 28. [N 31, 7a; monogr.]
II-9
|
19272 |
profiteren |
profiteren:
proffitére (L267p Maasbree)
|
een goed, nuttig gebruik maken, voordeel trekken van een gelegenheid [blaaien, profiteren, luizen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18221 |
pronken |
grootse stinker (zn.):
gruutse stinker (L267p Maasbree),
pronken:
pronke (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree,
L267p Maasbree),
prônke (L267p Maasbree)
|
in het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [pronken, prijken, spiegelen, pralen] [N 86 (1981)] || prijken [SGV (1914)] || pronken [SGV (1914)]
III-1-3
|
20506 |
proosten |
klinken:
klinke (L267p Maasbree),
proosten:
prooste (L267p Maasbree)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22310 |
proppenschieter |
knaptoet:
knaptōēt (L267p Maasbree),
propjesschieter:
pröpkesscheeter (L267p Maasbree)
|
Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20456 |
prostituée |
hoer:
hoer (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18403 |
pruik |
pruik:
prōēk (L267p Maasbree),
pruuk (L267p Maasbree)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|