17885 |
ruk |
ruk:
rök (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
houwmouw:
hoimoi (L267p Maasbree),
rukwind:
rèùkwink (L267p Maasbree),
rökwink (L267p Maasbree),
windstoot:
winkstōēt (L267p Maasbree)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34024 |
rund |
rind:
reŋkt (L267p Maasbree)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
horstel (L267p Maasbree),
horzel (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree,
L267p Maasbree)
|
horzel [SGV (1914)] || paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)] || schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
worm:
worm (L267p Maasbree)
|
larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)]
III-4-2
|
24371 |
rups |
rups:
roeps (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree,
L267p Maasbree)
|
rups [SGV (1914)] || rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
rustaltaar:
rösaltaor (L267p Maasbree)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17832 |
rusten |
rusten:
röste (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
schaften:
schafte (L267p Maasbree),
schoften:
schófte (L267p Maasbree)
|
rusten [SGV (1914)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
bejaardenhuis:
bejäördehoës (L267p Maasbree),
oudemannenhuis:
oud mannehoes (L267p Maasbree)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18119 |
ruw |
schraap:
schraap (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|