30884 |
schoenpoetsdoosje |
poetsdoosje:
putsdȳskǝ (L267p Maasbree)
|
Een doosje voor schoenpoets. [N 60, 194e]
II-10
|
31085 |
schoenpoetser |
poetser:
putsǝr (L267p Maasbree)
|
Degene die de schoenen moet poetsen. [N 60, 218c]
II-10
|
18394 |
schoensmeer |
uitpoetsinkt:
óétpoetsink (L267p Maasbree)
|
Het latere schoensmeer, waarmee wordt gezwart? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18463 |
schoensmeer? |
uitpoetsinkt:
Nu.
uitpoetsinkt (L267p Maasbree),
zwartsel:
Van roet + water + was (bijenwas).
zwartsel (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u het vocht waarmee bepaalde delen van de schoen werden zwart gemaakt? (zwartnat, zwartsel?) Hoe wordt dit gemaakt? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18185 |
schoenveter |
schoenriem:
laere schoonréém (L267p Maasbree),
schoonréém (L267p Maasbree)
|
Een niet leren koordje? [N 60 (1973)] || Het leren koordje waarmee men de schoenen dichtrijgt? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
22501 |
schoepen |
rondstruinen:
ronkstruime (L267p Maasbree)
|
Met een groep jongens door het veld, de bossen trekken met kwaad in de zin [schupen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
sxufǝl (L267p Maasbree),
šufǝl (L267p Maasbree)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
sxufǝlǝ(n) (L267p Maasbree),
šufǝlǝ(n) (L267p Maasbree)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
17964 |
schokschouderen |
de schouders opheffen:
de schouwers ophöffe (L267p Maasbree)
|
schokschouderen [SGV (1914)]
III-1-2
|
22371 |
schommel |
bommel:
boommel (L267p Maasbree),
bömmel (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
(door één van de twee correspondenten)
bommel (L267p Maasbree),
schommel:
schomel (L267p Maasbree),
schommel (L267p Maasbree),
schoomel (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || schommel [SGV (1914)] || Schommel. || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|