27140 |
slijpen |
slijpen:
sli.pǝ (L267p Maasbree)
|
Hout met waterproof-schuurpapier bewerken. Zie ook het lemma 'Waterproof-schuurpapier'. [N 67, 70b]
II-9
|
20502 |
slikken |
slikken:
slikke (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
rap:
rap (L267p Maasbree),
slim:
slum (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree,
L267p Maasbree,
L267p Maasbree),
slūm (L267p Maasbree),
spits:
spits (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || schrander [SGV (1914)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
slimmerik:
slummerik (L267p Maasbree),
spitse, een -:
⁄nne spitse (L267p Maasbree)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25072 |
slinken, minder worden |
minderen:
mindere (L267p Maasbree),
slinken:
slinke (L267p Maasbree)
|
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18228 |
slip |
slip:
slup (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
31118 |
slob |
slof:
slof (L267p Maasbree)
|
De overbodige ruimte van het boventuig in de inschot of ter hoogte van het hol. [N 60, 30a]
II-10
|
18503 |
slob [wld ii.10, p. 58] |
slof:
de slôf (L267p Maasbree),
slôf (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u de overbodige ruimte van het boventuig, in de inschot of ter hoogte van het hol (slob)? [N 60 (1973)] || Hoe zegt u: De schoen zal bij de inschot niet goed aansluiten? (de schoen heeft geen goed slot [N 60 (1973)]
III-1-3
|
31119 |
slobben |
sloffen:
slofǝ (L267p Maasbree)
|
Te veel of overbodige ruimte hebben of niet goed aansluiten, gezegd van schoenen. [N 60, 30b; N 60, 30c]
II-10
|
18445 |
slobben [wld ii.10, p. 58] |
sloffen:
slôffe (L267p Maasbree)
|
Hoe zegt u: De schoen zal te veel overbodige ruimte hebben (slobben?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|