id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18978 | smeerpoes | smeerlap: smeerlap (Maasbree), smeerpoes: smeerpoes (Maasbree), vetlap: vetlap (Maasbree), vetzak: vetzak (Maasbree), vétzak (Maasbree), viezerik: fiezerik (Maasbree) | iemand die er altijd vuil en onverzorgd uitziet [smeerpoes, vuillak, vetkees] [N 85 (1981)] || smeerpoes [SGV (1914)] III-1-4 |
26027 | smeerstijlen | keerstijlen: keerstijlen (Maasbree) | De twee verticale balken aan weerskanten van de hals van de molenas, tussen de windpeluw en de wolf. [N O, 28f; A 42A, 86] II-3 |
24701 | smeerwortel | smeerwortel: - smërwortel (Maasbree) | smeerwortel [DC 60a (1985)] III-4-3 |
19073 | smeken | bidden: baeje (Maasbree) | nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)] III-3-1 |
30469 | smetlijn | smettouw: smɛttǫw (Maasbree) | Een met een kleurstof ingesmeerd touw waarmee rechte lijnen kunnen worden afgetekend. Het strak gespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens plotseling weer losgelaten. Zie ook het lemma 'Smetlijn' in de paragraaf over de leidekker, pag. 161 [N 67, 83b; monogr.; div.] II-9 |
29227 | smetten | afsmetten: afsmɛtǝ (Maasbree) | Met een smetlijn een rechte lijn aftekenen. [N 67, 83a] II-9 |
27252 | smid | smid: smēt (Maasbree [(mv smē)] ) | In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.] II-11 |
31192 | smidse | smidse: smets (Maasbree) | In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11 |
21728 | smokkelen | smokkelen: smoekele (Maasbree) | verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)] III-3-1 |
20493 | smullen | smekken: smekke (Maasbree), zich begaden: zich begaaie (Maasbree) | smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] III-2-3 |