24976 |
steil, sterk hellend |
steil:
steil (L267p Maasbree)
|
steil [SGV (1914)]
III-4-4
|
24383 |
stekelbaars |
stekeltje:
staekelke (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u de stekelbaars: een vis die in de winter naar zee trekt en in het voorjaar terugkomt naar zoet water om zich voort te planten. Hij heeft geen schubben maar beschermende plaatjes. Op de rug komen drie stekels voor, op de buik twee. Het mannetje [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17820 |
steken |
steken:
stêke (L267p Maasbree)
|
steken [SGV (1914)]
III-1-2
|
30970 |
steken voor het bovenwerk |
kettingsteek:
kɛteŋstę̄k (L267p Maasbree),
mocassinsteek:
mǫkasenstę̄k (L267p Maasbree),
platte steek:
platǝ stę̄k (L267p Maasbree)
|
Benamingen van enkele steken voor het bovenwerk. [N 60, 66]
II-10
|
21421 |
stelen |
stelen:
stelə (L267p Maasbree)
|
stelen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
31766 |
stelknoppen |
stelknoppen:
stęlknȳp (L267p Maasbree)
|
De knoppen aan de onderzijde van de spanzaagarmen, waartussen het blad van de spanzaag bevestigd is. De enkelvoudige opgaven uit het lemma kunnen ook verwijzen naar de handgreep die aan sommige spanzagen zoals de draaizaag en de schulpzaag bevestigd is en het mogelijk maakt het zaagblad te draaien. Vgl. ook woordtypen als handgreep, handvat en snade. [N 53, 8d; N I, 1d]
II-12
|
30018 |
stelling |
ezel:
ēzǝl (L267p Maasbree)
|
Doorgaans uit drie poten opgebouwde stellage waar de mortelbak tijdens het vullen op wordt geplaatst. De stelling wordt ook gebruikt bij het beladen van het steenbord. Zie ook afb. 23. Met de termen 'bok' of 'schraag' duidde men in Q 121 een houten schraag met uitstekende dwarsplanken aan. Op de planken werden op heuphoogte van de metselaar de mortel en de stenen gedeponeerd zodat deze zich niet te diep hoefde te bukken. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 45c; monogr.; div.]
II-9
|
25966 |
stellingmolen |
galerijmolen:
galerijmolen (L267p Maasbree)
|
Een hoge stenen molen met een zwichtstelling er rond omheen vanwaaraf onder meer de stand van de kap kan worden veranderd en de vang wordt bediend. Zie ook afb. 9. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32e; A 42A, 53; Sche 6; N O, 32j]
II-3
|
18158 |
stelpen van bloed |
stoppen:
stoppe (L267p Maasbree)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
stelt (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|