20116 |
turfmolm |
molm:
molm (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
[SGV (1914)]Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
I-7, II-4
|
21491 |
tussenpersoon |
commissionair (<fr.):
Van Dale: commissionair (<Fr.), 1. iemand die op eigen naam en tegen genot van loon of provisie op order of voor rekening van een ander (vroeger) daden van koophandel verricht, (nu) overeenkomsten sluit; - 2. boodschaploper, pakjesdrager.
commisjenéér (L267p Maasbree)
|
een tussenpersoon in de handel (van producent naar winkelier) [makkeljon] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
30998 |
tussenzool |
tussenzooltje:
tø̜sǝzølkǝ (L267p Maasbree)
|
Een dunne zool die van binnen in de schoen gewerkt is en die tussen de eigenlijke zool en de binnenzool ligt. [N 60, 171a]
II-10
|
18471 |
tussenzool [wld ii.10, p. 40] |
tussenzooltje:
tösse-zulke (L267p Maasbree)
|
Een dunne zool die van binnen in de schoen gewerkt is en tussen de eigenlijke zool en de binnenzool ligt? (tussenzool?) Vgl. tek. 88. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
23251 |
tweede luiden voor de mis |
klimpen:
et klimpt (L267p Maasbree),
klimpe (L267p Maasbree)
|
Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] || Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24495 |
twijg, jonge tak |
vits:
Venlo e.o.
wits (L267p Maasbree),
WLD
wits (L267p Maasbree)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
29136 |
twijnen |
ineendraaien:
enęjndręjǝ (L267p Maasbree)
|
Het in elkaar draaien van hennepvezels tot een draad. [N 60, 197a]
II-10
|
33597 |
ui, ajuin |
look:
louk (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
ȳr (L267p Maasbree)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
34157 |
uieren |
scheut:
sxø̄t (L267p Maasbree)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|