24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄i̯ǝ (L267p Maasbree)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo.mə (L267p Maasbree),
bloom (L267p Maasbree)
|
bloem [SGV (1914)] || bloemen [RND]
III-4-3
|
24629 |
bloembol |
bloemenbol:
WLD
blomenbol (L267p Maasbree),
bol:
Venlo e.o.
ból (L267p Maasbree)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
knoop:
Venlo e.o. knuup = mv.
knoep (L267p Maasbree),
WLD
knoep (L267p Maasbree)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bloemenperk:
blomeperk (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u het afgeperkt deel van een tuin met bloemen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
30634 |
blokkwast |
blokwitter:
blǫkwetǝr (L267p Maasbree)
|
Kwast waarvan het haar in bosjes en op rijen geplaatst is in een houten of zinken voetplaat. Uit woordtypen als 'blokwitter', 'witkwast' en 'sauskwast' blijkt dat de blokkwast wordt gebruikt voor het witten van zolderingen en muren. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Witkwast'. Met de term 'verdrijver' wordt doorgaans een kwast aangeduid waarmee kwaststrepen in natte verf weggewerkt kunnen worden. Zie ook afb. 91. [N 67, 30d]
II-9
|
31099 |
blokwerk |
blokwerk:
blǫkwęrk (L267p Maasbree)
|
Het schoenwerk dat door de blokwerker gemaakt wordt. [N 60, 159b]
II-10
|
31098 |
blokwerker |
blokwerker:
blǫkwęrkǝr (L267p Maasbree)
|
De man die staande werkt aan een zwikblok. [N 60, 159a]
II-10
|
17881 |
bluts |
buts:
buts (L267p Maasbree),
dompel:
dumpel (L267p Maasbree)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutse (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
butsen:
butse (L267p Maasbree)
|
blutsen [SGV (1914)] || Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|