e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vast vast: vas (Maasbree) doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] III-2-3
vaste misgezangen vaste gezangen: vaste gezange (Maasbree) De vaste misgezangen [Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Agnus Dei]. [N 96B (1989)] III-3-3
vaste uitwerpselen keutels: kø̄tǝls (Maasbree), krenten: krentǝn (Maasbree), mest: mēs (Maasbree), schaapskeutels: sxapskø̄tǝls (Maasbree), stront: strōŋkt (Maasbree, ... ), varkensstront: vɛrkǝsstront (Maasbree) [N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11, I-12
vaste voer- en drinkbak krib: krøp (Maasbree) De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6
vasten vasten: vaste (Maasbree) Het zich geheel of gedeeltelijk onthouden van eten; in het bijzonder: slechts eenmaal per dag een volle maaltijd gebruiken, vasten [vaste, va.ste]. [N 96D (1989)] III-3-3
vastenavond vastelavond: vastələəvənt (Maasbree), vesteloavend (Maasbree) vastenavond [RND] || Vastenavond [SGV (1914)] III-3-2
vastendag vasteldag: vesseldaag (Maasbree, ... ), vesteldāāg (Maasbree) De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)] || Een vastendag [vassendag, vasseldag]. [N 96D (1989)] || vastendag [SGV (1914)] III-3-3
vastenpreek vastenpreek: vastepraek (Maasbree) De vastenpreek tijdens het lof op de zondagen van de vasten. [N 96C (1989)] III-3-3
vastentijd vasten: vaste (Maasbree, ... ) De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)] || vasten [SGV (1914)] III-3-3
vastpennen glas vastzetten: glās ˲vas˲zętǝ (Maasbree) Een ruit met behulp van glaspennen, haaks omgezette stukjes blik met een uitgeperste punt, in de sponning vastzetten. [N 67, 90d] II-9