32344 |
vat, ton (naar inhoud) |
anker:
aŋkǝr (L267p Maasbree),
half anker:
half anker (L267p Maasbree),
half okshoofd:
half okshoofd (L267p Maasbree),
halve ton:
halve ton (L267p Maasbree),
hecto:
hɛktǝr (L267p Maasbree),
kindje:
kintjǝ (L267p Maasbree),
okshoofd:
okshoofd (L267p Maasbree)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor vaten en tonnen met een bepaalde inhoudsmaat bijeen geplaatst. Bij één soort benaming worden door de zegslieden soms verschillende inhoudsmaten opgegeven. [N E, L; monogr.]
II-12
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛxtə (L267p Maasbree),
vechte (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
zich houwen:
zich hauwe (L267p Maasbree)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] || ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34266 |
vee |
beesten:
biǝstǝ (L267p Maasbree),
vee:
viǝ (L267p Maasbree)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
30732 |
veegvast |
veegvast:
vē̜x˲vas (L267p Maasbree)
|
Gezegd van verf die na droging bij aanraking niet afgeeft. [N 67, 75c]
II-9
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
buize (L267p Maasbree),
zuipen:
zoepe (L267p Maasbree),
zoëpe (L267p Maasbree),
zōēpe (L267p Maasbree),
zūpə (L267p Maasbree)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)]
III-2-3
|
21423 |
veel geld waard |
veel geld waard:
veul geld weerd (L267p Maasbree)
|
veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
20497 |
veelvraat |
slokker:
o als 9
slokker (L267p Maasbree),
varken:
verke (L267p Maasbree)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
veen:
veen (L267p Maasbree)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
24944 |
veenlaag |
bronkgrond:
broonkgrônk (L267p Maasbree)
|
laag veen, tussen moer en zand [derring, moes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24262 |
veer |
veer:
vaer (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|