24266 |
vlaamse gaai |
bermarkolf:
barmarkorf (L267p Maasbree),
bermarkhoof (L267p Maasbree),
bermarkoof (L267p Maasbree),
bermarkorf (L267p Maasbree)
|
Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || meerkol [SGV (1914)] || vlaamse gaai
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vaan:
vaan (L267p Maasbree),
vlag:
vlag (L267p Maasbree)
|
vlag [SGV (1914)] || vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
25003 |
vlak, gelijk |
vlak:
vlāāk als bijv. nw. (L267p Maasbree)
|
vlak [SGV (1914)]
III-4-4
|
24914 |
vlaktex |
egaal stuk:
egaal (L267p Maasbree)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20064 |
vlambloem (phlox drummondii hook.) |
floks:
-
phlox (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
kerkenbloem:
eigen spellingsysteem
kerkebloom (L267p Maasbree)
|
vlambloem [DC 60a (1985)], [DC 60a (1985)] || Vlambloem (phlox drummondi). De bladeren zijn langwerpig, de hogere met hun voet de stengel half omvattend. De plant is met klierharen bezet, meestal minder dan een halve meter hoog. De kelk en de slippen zijn omgekruld (kerkbloem, kermisbloem, vuurbloem, [N 92 (1982)]
III-2-1
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlechte (L267p Maasbree)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
vleermoes (L267p Maasbree)
|
vleermuis [DC 40 (1965)]
III-4-2
|
23942 |
vlees derven |
geen vlees eten:
gèn vleis aete (L267p Maasbree),
vrijdag:
vriedig (L267p Maasbree)
|
Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30802 |
vleeskant |
vleeskant:
vlęjskaŋk (L267p Maasbree)
|
De kant van de huid waar de haren van het dier niet gezeten hebben, de vleeskant. [N 60, 3b; N 60, 3c; N 36, 2b]
II-10
|
34388 |
vleesschaap |
texelaar:
(mv)
tɛksǝlē̜rs (L267p Maasbree)
|
Schaap van een ras dat vooral goed is voor het vlees. [N 77, 1h; monogr.]
I-12
|