e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wereldgeestelijke wereldgeestelijke: waereldgèstelik (Maasbree) Een wereldgeestelijke, priester van een bisdom. [N 96D (1989)] III-3-3
werk (zn.) werk: werk (Maasbree, ... ) het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] || werk (zn.): (Ik gebruik de auto niet veel). Ik voel me het lekkerste als ik geregeld naar mijn - loop. [DC 39 (1965)] III-3-1
werkdaagse jas `s werkdaagse jas: ene swerdese jas (Maasbree) werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)] III-1-3
werkdag werkdag: ene swerdese jas (Maasbree) werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)] III-3-1
werken werken: werke (Maasbree), wèrke (Maasbree, ... ), wérke (Maasbree), wɛrkə (Maasbree) arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)] || het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] || werken [RND] III-3-1
werken op de boerderij hel werken: hēl węrǝkǝ (Maasbree) Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c] I-6
werkpak werkpak: węrǝkpak (Maasbree) Volgens de invuller uit Q 121 kende men daar geen speciaal werkpak; men werkte steeds in overall. [N 67, 100b] II-9
werkplaats werkhuis: węrkhuǝs (Maasbree), werkplaats: węrkplāts (Maasbree) Het lokaal of de plaats waar de schoenen gemaakt worden. [N 60, 219a] II-10
werkschoen landschoen: lankschoon (Maasbree) Een ruwgemaakte, vetleren schoen, zwaar van kaliber en oerdegelijk, bedoeld voor de boeren bij het landwerk (ploegschoen, sokschoen?) Hoe ziet deze er uit? [N 60 (1973)] III-1-3
werkstoel krukje: krø̜kskǝ (Maasbree) De stoel zonder rugleuning, meestal met drie poten, of het krukje waarop de schoenmaker aan de werktafel zit te werken. [N 60, 193d; N 60, 193a; N 60, 193e] II-10