e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

Gevonden: 4847
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boomkruiper boomkruiper: alleen in kandidaatsscriptie  boumkroeper, boumkuuperke (Maasbree) boomkruiper III-4-1
boomleeuwerik boomleeuwerik: boumlîêwerik (Maasbree) boomleeuwerik III-4-1
boomvruchten stelen schuimen: schuume (Maasbree), stropen: struipe (Maasbree) Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
boon, algemeen bonen: bōǝnǝ (Maasbree), boon: bōǝn (Maasbree) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boord de achterom: dǝn axtǝrø̜m (Maasbree) De rand van de hak die aan het overleer grenst. [N 60, 166] II-10
boord [wld ii.10, p. 37] achterom: achteröm (Maasbree) De rand van de hak, grenzend aan het overleer (het achterom, de boord?) [N 60 (1973)] III-1-3
boos giftig: giftig (Maasbree), kwaad: kwaat (Maasbree), kwaod (Maasbree, ... ) 01; kwaad [SGV (1914)] || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] III-1-4
boot(je) boot(je): boët (Maasbree) een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)] III-3-1
bord telder: telder (Maasbree) bord [Roukens 03 (1937)] III-2-1
borg borg: börg (Maasbree) borg [SGV (1914)] III-3-1