20389 |
bruidsjapon |
bruidskleed:
broedskleid (L267p Maasbree)
|
de bruidsjapon, het bruidskleed [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20370 |
bruidsjonker |
bruidsjongetje:
broedsjungske (L267p Maasbree)
|
de bruidsjonker [brönker] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20371 |
bruidsmeisje |
bruidsmeidje:
broedsmaedje (L267p Maasbree)
|
het bruidsmeisje [brönkesje] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20385 |
bruidspaar |
bruidspaar:
broedspaar (L267p Maasbree)
|
het bruidspaar [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23350 |
bruidsportaal |
bruidsportaal:
broedsportaol (L267p Maasbree)
|
Vroeger werd een huwelijk soms ingezegend onder de kerkdeur of in een zijportaal. Hoe noemde men die plek [huwelijksdeur, bruidsportaal]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20372 |
bruidssluier |
sluier:
sluier (L267p Maasbree)
|
de sluier van de bruid, trouwsluier [sleuer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broelöf (L267p Maasbree)
|
de bruiloft, het huwelijksfeest [hoeëchtsiet] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
34196 |
brulziekte |
bruls zijn:
(de koe is) brøls (L267p Maasbree)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
21573 |
brutaal |
frech (du.):
vrek (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
30648 |
brÊchepenseel |
goudkwast:
gǫwtkwas (L267p Maasbree)
|
Penseel dat bij het nabootsen van marmer gebruikt wordt bij het schilderen van het gesteente brêche violette. [N 67, 39d]
II-9
|