id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24915 | dal, vallei | laagte: liejegte (Maasbree), zak: zak (Maasbree) | laagte [SGV (1914)] || laagte, slenk, stuk land dat gelegen is tussen twee heuvels [diepte, zonk, zink, put, kwacht, zomp, zak, slaai] [N 81 (1980)] III-4-4 |
21128 | damesfiets | vrouwluifiets: vrouwluujfiets (Maasbree) | Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar vrouwen op rijden [N 99 (1991)] III-3-1 |
18263 | damesmantel | mantel: mankel (Maasbree), mankels (Maasbree) | mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)] III-1-3 |
24984 | damp, stoom | stoom: staom (Maasbree), stoum (Maasbree) | damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)] III-4-4 |
19633 | dampen | fompen: foempe (Maasbree), paven: pave (Maasbree), stomen: staume (Maasbree) | paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] || Wat zegt u in uw dialect tegen \"dampen\"? (dampen, dompen, doempen) [N 104 (2000)] III-2-1, III-2-3 |
28402 | dar | deen: dēn (Maasbree), dreen: drę̄n (Maasbree) | Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.] II-6 |
22042 | darmsalmonellose | het mager: Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld! ’t mager (Maasbree) | Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: Darmsalmonellose: groenachtige diarree, koorts, dorst en felle vermagering. Vaak grote sterfte. [N 93 (1983)] III-3-2 |
18250 | das, sjaal | das: das (Maasbree) | das (doek) [SGV (1914)] III-1-3 |
30636 | daskwast | daskwast: daskwas (Maasbree) | Zachte kwast, doorgaans van dassehaar vervaardigd, die wordt gebruikt om kwaststrepen in pas aangebrachte verf weg te werken. [N 67, 33a] II-9 |
22521 | dauwtrappen | dauwtrappen: douwtrappe (Maasbree) | Het volksgebruik om op hemelvaartsdag (maar ook op de 2e pinksterdag of de eerste zondag in mei) vroeg naar buiten te gaan en zich daar te ontspannen [dauwtrappen]. [N 88 (1982)] III-3-2 |