33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (L267p Maasbree)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
den:
Venlo e.o.
den (L267p Maasbree),
WLD
den (L267p Maasbree)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19048 |
denken |
denken:
dinke (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
denken [SGV (1914)] || denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
den:
den (L267p Maasbree),
WLD
den (L267p Maasbree),
dennenappel:
Venlo e.o.
dennenappel (L267p Maasbree),
dennenraap:
? van PG
dɛnne=rapen (mv.) (L267p Maasbree)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
pitser:
pitser (L267p Maasbree)
|
dennennaald [SGV (1914)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
poest:
Venlo e.o.
poes (L267p Maasbree),
WLD
poes (L267p Maasbree)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18474 |
derbybottine |
franse bottine:
Franse boutines (L267p Maasbree)
|
Het model dat op tek. 206b wordt afgebeeld (derby-bottine?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18506 |
derbymolière |
derbymolire (<fr.):
derbymoljaere (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u het model van tek. 210 (kransmoliäre?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20597 |
desemen |
zuren met zuurdeeg:
zoore mèt zoördeig (L267p Maasbree)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
daugeneet (L267p Maasbree),
deugniet:
deugneet (L267p Maasbree),
ondeugd:
óndeugd (L267p Maasbree),
vlegel:
vlegel (L267p Maasbree),
vleger (L267p Maasbree)
|
deugniet [DC 11 (1942)], [SGV (1914)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|