20394 |
echtgenoot |
mens:
miene mins (L267p Maasbree),
mins (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
de man met wie men getrouwd is [man, mens, baas] [N 87 (1981)] || man met wie je getrouwd bent (echtgenoot) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
vrouw:
mien vrouw (L267p Maasbree),
vrouw (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
de vrouw met wie men getrouwd is [wijf, vrouw] [N 87 (1981)] || vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
18101 |
eczeem |
eczeem:
ekzeem (L267p Maasbree),
worm:
worm (L267p Maasbree)
|
Eczeem: jeukende huiduitslag met blaren, roodheid, vochtafscheiding, korsten en schilfers (zilt, haarworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21313 |
eed |
eed:
eit (L267p Maasbree)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
(eiköörke) (L267p Maasbree),
eekkats:
eikkäts (L267p Maasbree),
eekkatsje:
eiketske (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
eikketske (L267p Maasbree)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zwēēl (L267p Maasbree)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
spat:
spat (L267p Maasbree)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
23781 |
een askruisje halen |
assekruisje halen:
assekruutske hale (L267p Maasbree)
|
Zich met as laten tekenen op Aswoensdag, een askruisje halen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21811 |
een bevel opvolgen |
luisteren:
loestere (L267p Maasbree),
lōēstere (L267p Maasbree)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20145 |
een blauwtje lopen |
de bons gekregen:
de bons gekregen (L267p Maasbree)
|
een andere benaming voor: hij heeft een blauwtje gelopen. Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: --. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? (bv. hij heeft een blonde gelopen, een blauwe scheen krijgen, enz) [DC 52 (1977)]
III-2-2
|