21911 |
een jong pas uit het ei |
kwakje:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld!
kwekske (L267p Maasbree)
|
een jong pas uit het ei? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
⁄nne kater hebbe (L267p Maasbree)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21969 |
een klein plankje als zitplaats voor de duif |
schapje:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld!
schepke (L267p Maasbree)
|
een klein plankje dienend als zitplaats voor de duif. Elke duif heeft zo meestal een vaste plaats. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
kruutske make (L267p Maasbree)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17887 |
een kuil graven |
een gat maken:
n gaat make (L267p Maasbree),
graven:
grave (L267p Maasbree),
grááve (L267p Maasbree)
|
kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20178 |
een miskraam krijgen |
de kar is opgekiept:
de kâr is opgekiep (L267p Maasbree),
opslaan:
opslaon (L267p Maasbree)
|
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
31607 |
een paard beslaan |
het/een paard beslaan:
ǝn pē̜rt˱ bǝslǭn (L267p Maasbree)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
17875 |
een pak slaag geven |
afdekken:
aafdìkke (L267p Maasbree),
aframmelen:
aaframmele (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21935 |
een pen verliezen |
stoten:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld!
stoëte (L267p Maasbree)
|
Hoe zegt men: af en toe een pluim of pen verliezen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22357 |
een priktol bovenhands uitwerpen |
capriooldop:
kapruuldop (L267p Maasbree)
|
Een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|