e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gezelschap compagnie (fr.): kompenij (Maaseik) gezelschap III-2-2
gezicht gezicht: blijk gezicht (Maaseik), spits gəzich (Maaseik) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-1
gezicht (spotnamen) bakkes: bakkes (Maaseik), bakəs (Maaseik), muil: muil (Maaseik), mul (Maaseik), muəl (Maaseik), snuits: snəts (Maaseik) bakkes [ZND 01 (1922)] || gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || muil [ZND m] || muil (M.) [ZND 01 (1922)] III-1-1
gezin familie: femi-jlie (Maaseik), huishouden: hoewshawwe (Maaseik), hòwshawwe (Maaseik) man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 115 (2003)] III-2-2
gezond gezond zijn: gezond zeen (Maaseik, ... ), gezònd zeen (Maaseik), zich goed voelen: zich good veule (Maaseik) Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, uver, gaaf, krek). [N 107 (2001)] III-1-2
gezongen mis gezongen mis: de gezonge mes (Maaseik) Hoe heet de gezongen mis van de zondag? [ZND 38 (1942)] III-3-3
gezwad, regel gemaaid gras slag: slāx (Maaseik), zwade/zwaai: zwē̜i̯ (Maaseik) De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.] I-3
gezwel gezwel: gəzweͅəl (Maaseik) gezwel [bel] [N 10 (1961)] III-1-2
giechelen giechelen: gichele (Maaseik), gichelen (Maaseik, ... ) Giechelen (ingehouden en op hoge toon lachen). [ZND 35 (1941)] III-1-4
gier oproeren roeren: rø̄rǝ (Maaseik) Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.] I-1