e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gooien gooien: goeie (Maaseik, ... ), goeien (Maaseik), gujə (Maaseik), gūəjə (Maaseik), smijten wordt volgens de informant niet gebruikt.  gooien (Maaseik), smijten: smieten (Maaseik), smijte (Maaseik) Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)] || gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] || niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)] || smijten [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-2
gouden twintig frank gouden napoleon: ps. letterlijk omgespeld volgens Frings.  əvə goͅu̯jə napolēi̯jon (Maaseik), ps. omgespeld volgens Frings.  ənə gōͅujə napolējoͅn (Maaseik), gouden stuk: ps. omgespeld volgens Frings.  ə gou̯jə støͅk (Maaseik), gouden stukje van twintig frank: ps. omgespeld volgens Frings.  ə gōͅujə støͅkskə van twøntəx fraŋ (Maaseik) Betekenis en uitspraak van: napoleon? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] || gouden munt van 20 franc [N 21 (1963)] III-3-1
goudhaantje goudhaantje: Frings, omgesp.  goͅu̯thēͅnkə (Maaseik) goudhaantje (9 zeer klein vogeltje; geel streepje op de kop; meestal in sparren; roep en zang heel hoog piepend [N 09 (1961)] III-4-1
goudvink goudvink: Frings, omgesp.  goͅut˃vēͅŋk (Maaseik) goudvink (14,5 grijs op de afbeelding is prachtig rood bij de man; zomer en winter vrij schaars; broedt in sparrenbos; worteltjesnest; roep hoog fluitend [pjuuu] [N 09 (1961)] III-4-1
graaf graaf: eine graaf (Maaseik), graa_f (Maaseik), graaf (Maaseik, ... ) graaf [ZND 01 (1922)] || Graaf. [ZND 35 (1941)] III-3-1
graan stapelen in de schuur bermen: bɛrǝmǝ (Maaseik) Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
graan vermeerderen bijhouden: bihawǝ (Maaseik) De graantoevoer naar de steen opvoeren. Op deze wijze wordt gedeeltelijk de kwaliteit van het graan geregeld: hoe meer graan tegelijkertijd op de molen is, des te grover het wordt gemalen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛde graantoevoer regelenɛ.' [N O, 36j; Vds 153; Jan 160; Coe 141; Grof 163; N O, 19m add.; N O, 34l] II-3
graan verminderen lichten: lextǝ (Maaseik) De graantoevoer remmen als de steen teveel krijgt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛde graantoevoer regelenɛ.' [N O, 36k; Vds 152; Jan 159; Coe 140; Grof 162; N O, 19m add.] II-3
graan, koren graan: grān (Maaseik), grǭn (Maaseik), koren: kūrǝ (Maaseik), kūǝ.rǝ (Maaseik), vruchten: vrøxtǝ (Maaseik), vrø̜xtǝ (Maaseik) Dit lemma bevat de termen die als verzamelnaam voor de verschillende graangewassen bruikbaar zijn. De benaming vruchten is algemeen gebruikelijk voor "veldvruchten, te velde staande graangewassen, graan" (Schuermans); ook de "korrels" worden eronder verstaan. Men gebruikt ook in dezelfde algemene betekenis het woord koren. ''Graan'' en ''koren'' worden vaak ter afwisseling, naast en voor elkander, dus met geheel dezelfde betekenis, gebruikt. Soms echter worden ''koren'' en ''graan'' juist tegenover elkaar gesteld; in dat geval duidt ''graan'' het algemene begrip aan, maar wordt met het ''koren'' een bepaalde soort van graan bedoeld, doorgaans het graan voor het dagelijks brood. In Limburg is dat de rogge. Vergelijk hier nog Lindemans (II, 5) "Koren is in ons taalgebied de naam van het dagelijks broodgraan. Door de eeuwen heen was het koren bij ons de rogge"; zie het lemma ''rogge'' (1.2.4). Vooral op grond van de voorbeeldzin "Ik heb zoveel oogst gezaaid" voor Q 77, zijn de vier opgaven van het type oogst in dit lemma opgenomen. Hel in ''helle vruchten'' betekent "hard". Zie vooral ook de lemma''s ''rogge'' (1.2.4) en ''tarwe'' (1.2.8) voor het semasiologisch overzicht van koren. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enqu√™tes in kaart gebracht.' [graan: JG 1a, 1b, 2c; L 1, a-m; L 32, 41; L 39, 41; S 11; Wi 53; monogr.; koren: L 1, a-m; L 4, 40; R [s], 91; S 19; Wi 51; monogr.; add. uit N 15, 8, 12, 13, 43 en 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2] I-4
graanafval krienselen: krēnsǝlǝ (Maaseik), scheidgoed: šęi̯.t˲gōt (Maaseik) Al hetgeen van het bijeengeveegde van de dorsvloer na het uitkammen overblijft, dat géén graankorrels is en dus daarvan gescheiden moet worden. Het is afval van graan, slechte, onvolgroeide korrels, kafsplinters, enz. Het is ook hetgeen door het wannen van het graan wordt gescheiden; zie ook de toelichting bij het lemma ''kaf'' (6.3.3). Doorgaans wordt onder de benamingen die in dit lemma samengebracht zijn verstaan al hetgeen grover is dan kaf, maar fijner dan stro; "kaf" is dan ook in een apart lemma ondergebracht. Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men daarentegen doorgaans, en zeker in het Truierlands waar het naast scheigoed met de meer algemene betekenis voorkomt, de vlimmetjes rond de korrels, ofwel het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Ze zijn als een apart lemma opgevoerd, zie lemma ''spikken'' (6.1.31). Ook bij het type rauwding wordt opgemerkt dat dit "aan vee wordt gevoederd". De meervouden in dit lemma zijn op de vatten als verzamelnamen; in de opgegeven plaatsen komt de enkelvoudsvorm niet voor.' [N 14, 31 en 36; JG 1a, 1b, 2c; L 36, 64; L 48, 16; Lu 2, 16; monogr.] I-4