e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hazelnoot hazenoot: asscheneut (Maaseik), assenoot (Maaseik), asənûət (Maaseik) hazelnoot [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3
hebben hebben: hobə (Maaseik) hebben [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
hecht van een mes steel: stēl (Maaseik, ... ), stiəl (Maaseik), stīl (Maaseik) handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] || hecht van een mes [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-2-1
heen en weer draaien draaien: drejje (Maaseik, ... ) Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)] III-1-2
heen en weer schuiven schravelen: sjravele (Maaseik), sjravele(n) (Maaseik), wemelen: wemele (Maaseik), wiebelen: wiebelen (Maaseik) Heen en weer schuiven (wiebelen, wiemelen, sjroevelen, winaauwen) [N 108 (2001)] III-1-2
heer heer: i.ər (Maaseik) heer [RND] III-3-1
heerbroer herenbroer: hīrəbrōr (Maaseik) heerbroer [ZND 11 (1925)] III-2-2
heerneef heerneef: hīrnɛf (Maaseik) heerneef [ZND 11 (1925)] III-2-2
heeroom heernonk: hiernonk (Maaseik) heeroom III-2-2
hees, schor hees: eis (Maaseik), ēͅjs (Maaseik), heͅis (Maaseik), heͅiəs (Maaseik), hijs (Maaseik) hees [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)] III-1-2