e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huwelijk houwelijk: hóuwelijk (Maaseik), trouw, de -: trouw (Maaseik) huwelijk [ZND 01 (1922)] III-2-2
huwelijksreis speelreis: cf. "Spielreis  spuulreis (Maaseik) huwelijksreis III-2-2
iemand iets verwijten uitpoetsen: cf. WNT XVII-3, kol. 1237 s.v. "uitpoetsen - uitboetsen, uitpotsen"3. (Iem.) een schrobbeering, een standje geven  óutpotse (Maaseik) verwijten, uitschelden III-1-4
iemand luidruchtig berispen opspelen: mōdər zāl opspø̄lən (Maaseik) moeder zal kijven ! (in het oosten komt nog een oud woord tagge voor) [ZND 41 (1943)] III-1-4
iemand uitschelden schelden: op eenen scheljen (Maaseik), uitpoetsen: eene outpötse (Maaseik), oötpootsen (Maaseik), uitschelden: eenen outschelje (Maaseik), plat  ootschellen (Maaseik) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-1-4
iemands overlijden aanzeggen ter lijk bidden: znd 32, 71;  ter leek biën (Maaseik) de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)] III-2-2
iets goedmoeds doen goedgemoeds: goodgemoods (Maaseik) met goede moed, gerust gemoed III-1-4
ijken ijken: de gewichte ijke (Maaseik), de gewichten ieken (Maaseik), de gewichten ijken (Maaseik) De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)] III-3-1
ijlen bazelen: bazele (Maaseik, ... ), bazele(n) (Maaseik), ijlen: i-jle (Maaseik), ijle(n) (Maaseik), raaskallen: raoskalle (Maaseik) Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, raaskallen, baageren, dolen). [N 107 (2001)] III-1-2
ijs kappen ijzen: izǝ (Maaseik) Het ijs rond het molenrad wegkappen. [Jan 95; Coe 78; Grof 96] II-3