33431 |
balken onder de verhoogde tasruimte |
schoorsel:
šursǝl (L372p Maaseik)
|
De balken die de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer dragen. Zie de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70b]
I-6
|
33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
legerhouter:
līgǝrhǫu̯tǝr (L372p Maaseik),
schelf(t)hout:
šɛlǝfhǫu̯t (L372p Maaseik)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
20695 |
balkenbrij |
balkenbrij:
balkəbrē (L372p Maaseik),
bələkəbrøy (L372p Maaseik),
Syst. Frings
balkəbrei̯(i̯) (L372p Maaseik),
kruipuit:
kru̞u̯wbu̞u̯t (L372p Maaseik),
krəbū.t (L372p Maaseik),
panharst:
páneers (L372p Maaseik),
tuut:
ty(3)̄ə.t (L372p Maaseik)
|
balkenbrij [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22707 |
balletje bij het bikkelen |
balletje:
belkə (L372p Maaseik),
marmel:
marməl (L372p Maaseik)
|
Het balletje of de knikker. [N R (1968)]
III-3-2
|
17716 |
balzak |
zak:
zak (L372p Maaseik)
|
balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34084 |
banden |
banden:
bęŋ (L372p Maaseik),
pezen:
pēzǝ (L372p Maaseik)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
18322 |
bandschort met borststuk |
hoge scholk:
hūyə šolək (L372p Maaseik),
lange scholk:
laŋə šolək (L372p Maaseik)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21633 |
bankbiljet |
briefje:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə brēfkə (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24299 |
barbeel |
berf:
grote Maasvis met horentjes aan de bek
berf (L372p Maaseik)
|
barbeel (witvis)
III-4-2
|
20181 |
barensweeën |
ween:
je wieje (L372p Maaseik)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 115 (2003)]
III-2-2
|