18156 |
kwakzalver |
charlatan (fr.):
charlatan (L372p Maaseik),
charletan (L372p Maaseik),
kwakzalver:
kwakzalver (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
pisdokter:
pisdoktoer (L372p Maaseik)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
19104 |
kwalijk nemen |
het kwaad menen:
ook materiaal znd 29, 19
kwaolik (’t kwaod meinen) (L372p Maaseik),
het kwaad oppakken:
ook materiaal znd 29, 19
(’t kwaod oppakken) (L372p Maaseik)
|
kwalijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakəl (L372p Maaseik),
kwākkel (L372p Maaseik),
kwartel:
kwattel (L372p Maaseik)
|
kwartel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24202 |
kwartelkoning |
kwartelkoning:
kwartəlky(3)̄neŋ (L372p Maaseik)
|
kwartelkoning (27 ook alleen te horen; s zomers; in grote weiland; tegen de avond en s nachts; zeldzaam; roep [rrerrrp, rrerrrp] of er over een kam wordt gestreken [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21419 |
kwartje |
kwartje:
ps. omgespeld volgens Frings.
kwārtšə (L372p Maaseik),
ə kwartšə (L372p Maaseik)
|
kwartje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
trosje:
tröske (L372p Maaseik),
tröskes (L372p Maaseik)
|
Gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
24880 |
kweek |
puin:
pø̜i̯n (L372p Maaseik),
puinen:
pø̜i̯.nǝ (L372p Maaseik),
pøͅynə (L372p Maaseik),
trekgras:
trē̜i̯kgrās (L372p Maaseik)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)]
I-5, III-4-3
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
kwijjepèèr (L372p Maaseik),
kwijpeir (L372p Maaseik)
|
[ZND 29 (1938)]kweepeer
I-7
|
21344 |
kwellen |
treiteren:
treitere (L372p Maaseik)
|
kwellen [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
kwezel (L372p Maaseik),
waat ein kwezel (L372p Maaseik),
woat enne kweezel (L372p Maaseik)
|
Kwezel. [ZND m] || Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|