e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liberaal blauwe, een -: het is eine blauwe (Maaseik), liberaal: ei is eine liberaal (Maaseik), et is eine leberaal (Maaseik), liberaal (Maaseik), ’t es ne liberaal (Maaseik), ’t is eine libberaal (Maaseik) Het is een liberaal. [ZND 37 (1941)] III-3-1
lichaam lichaam: lichaam (Maaseik), Hele mens  lichaam (Maaseik), lijf: leəf (Maaseik), lief (Maaseik), liëf (Maaseik) het lichaam [ZND 30 (1939)] || het lijf [ZND 30 (1939)] || lichaam [N 10 (1961)] III-1-1
lichaamskracht fors: foͅrs (Maaseik, ... ) lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)] III-1-2, III-1-4
lichaamsvocht leewater: leiwater (Maaseik), water: waətər (Maaseik) leewater [ZND 01 (1922)] || lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)] III-1-2
licht, steenlicht licht: lext (Maaseik) De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld] II-3
lichtbonte koe gekleurde koe: gǝklørdǝ [koe] (Maaseik) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123b] I-11
lichtboom lichthout: lexthǫw.t (Maaseik) De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22] II-3
lichtboom van de handmolen lichtboom: lēx˱bǫwm (Maaseik), lēx˱bǭwm (Maaseik) Het onder de pasbrug geplaatste balkje, als onderdeel van de licht van handmolens, waarmee de pasbrug op en neer kan worden bewogen. [N D, 22] II-3
lichte klei zandleem: zantlęi̯m (Maaseik) Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41] I-8
lichte nevel dunne mist: dønə mes (Maaseik), dunne mist.  dønə mes (Maaseik) lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)] III-4-4