26400 |
naaf |
dom:
dom (L372p Maaseik),
naaf:
nā.f (L372p Maaseik),
nāf (L372p Maaseik)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] || Het middenstuk van het molenrad waarin zowel de molenboom als de spaken bevestigd zijn. Zie ook afb. 73. [Vds 67; Jan 66; Coe 58; Grof 84]
I-13, II-3
|
31581 |
naafbus |
bus:
bø̜s (L372p Maaseik)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
naaien:
nęjǝ (L372p Maaseik)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28711 |
naaister |
naaister:
nɛjstǝr (L372p Maaseik)
|
De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.]
II-7
|
18184 |
naakt |
bloot:
blu.t (L372p Maaseik),
moedernaakt:
moedernaakt (L372p Maaseik),
moederzielig alleen:
wanneer men gansch alleen is b.v. in n kamer
mōrzīleͅx allein (L372p Maaseik)
|
bloot [ZND A2 (1940sq)] || moedernaakt (naakt) [ZND 11 (1925)]
III-1-3
|
26113 |
naald |
naald:
nǭlt (L372p Maaseik)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
34407 |
naar de ram brengen |
leiden:
lęi̯.ǝ (L372p Maaseik)
|
Het vrouwelijk schaap laten bevruchten door de bok. [N 77, 33; N 77, 32; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
17848 |
naar huis gaan |
heimwaarts gaan:
019b (nu ga ik thuis) wordt volgens de informant niet gebruikt.
nuw go.n ig eivərs (L372p Maaseik),
019b: id.
noe goon ich evers (L372p Maaseik)
|
Wat zegt men in uw dialect? Nu ga ik naar huis. [ZND 48 (1954)]
III-1-2
|
34013 |
naar links |
haar:
ār (L372p Maaseik)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
34014 |
naar rechts |
hot:
hot (L372p Maaseik)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|