e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
navelbandje navelbandje: navəlbeͅntšə (Maaseik), navelwindel: navəlwenjəl (Maaseik) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
neef neef: neif (Maaseik), nééf (Maaseik) neef [ZND 11 (1925)] III-2-2
neet, luizenei neet: nē.t (Maaseik), nēt (Maaseik) neet, luize-ei [ZND A1 (1940sq)] || neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
neger neger: neger (Maaseik) neger [N 102 (1998)] III-3-1
nek nak: nak (Maaseik), nek: nak (Maaseik, ... ), nek (Maaseik), neͅk (Maaseik) nek [N 10b (1961)] || Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
nemen, pakken nemen: nymə (Maaseik), pakken: pakken (Maaseik), pakə (Maaseik) nemen [ZND 25 (1937)] || pakken [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
nerf van de weide bovenste laag: byvǝstǝ lǭx (Maaseik) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nest nest: naĕst (Maaseik) nest [Willems (1885)] III-4-1
nestkastje nestkastje: nèskesje (Maaseik) vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)] III-4-1
nestverlater vlug: de vugelkes zijn vluk (Maaseik), beschr. antwoord: "ze zijn vluk", enz.  ze zen vlok (Maaseik), vlugjong: vluk jongen (Maaseik) jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] III-4-1