17911 |
persen |
pozen krijgen:
pōzǝ krigǝ (L372p Maaseik),
werken:
werken (L372p Maaseik)
|
Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47]
I-11
|
28656 |
pershoning |
pershoning:
pērshø̜neŋ (L372p Maaseik)
|
Honing die men verkrijgt door de raten te persen, zodat de honing eruit loopt. Na verwijdering van de blanke, gave stukken raathoning doet men de onregelmatige stukken honingraat, nog niet verzegelde honing, open en gesloten broed, stuifmeelraten, grof werk, moerdoppen, dode bijen en ander afval in zakken van kaasdoek. Deze legt men in de honingpers, waarin ze onder grote druk de nog resterende honing prijs geven (De Roever, pag. 167). Deze geperste honing blijft echter na zeven en klaren toch een produkt van mindere kwaliteit. [N 63, 116b; N 63, 115d; N 63, 115c; JG 1a; monogr.]
II-6
|
22781 |
persoon die alles kwijt is |
ongeluksvogel:
enne ongeluksvoegel (L372p Maaseik),
verliezer:
verlezer (L372p Maaseik)
|
Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
19229 |
persoon met een lastig karakter |
geen gemakkelijke:
hi es geine gemekkeleke (L372p Maaseik),
hie is geine gemekkeleke (L372p Maaseik)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
28676 |
perszak |
perszak:
pērszak (L372p Maaseik)
|
Poreuze zak van onder meer kaasdoek gemaakt, waarin de ruwe honing wordt verzameld. Men legt deze zak in de honingpers. Onder de druk van de pers komt de honing naar buiten. Wat er uiteindelijk in de perszak overblijft, heeft slechts nog waarde als bemesting. [N 63, 122b; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
24856 |
perzikkruid |
reuts:
rø̜ts (L372p Maaseik)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
18627 |
pet met opstaand bovenstuk |
kepie:
betekenis: voor officiele ambten (post,...)
kəpij (L372p Maaseik),
zijden muts:
betekenis: voor de boeren
zijə məts (L372p Maaseik)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk in het algemeen {afb} [zeje pet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18281 |
pet: algemeen |
klak:
klak (L372p Maaseik),
muts:
muts (L372p Maaseik)
|
pet (hoofdbedekking voor mannen) - zijn er verschillende benamingen? [ZND 16 (1934)] || pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20410 |
petekind |
petekind:
pītəkent (L372p Maaseik)
|
petekind [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
33568 |
peterselie |
peterselie:
peterselie (L372p Maaseik),
petərsē.li (L372p Maaseik),
pittersi-jli-j (L372p Maaseik),
pittersillie (L372p Maaseik)
|
[DC 69 (1994)] [Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)]
I-7
|