e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pimpelmees pimpelmeesje: pempəlmeskə (Maaseik) pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)] III-4-1
pin van de sluisdeur pin: pen (Maaseik) Lange houten nagel met vierkante kop waarmee de planken van de sluisdeuren aan elkaar worden bevestigd. Een aantal woordtypen zoals ang (Q 162, Q 188, Q 240), angel (Q 95, Q 241) en anker (Q 180) is van toepassing op een bevestiging van de sluisdeuren met behulp van ɛangenɛ. Daarbij worden de uiteinden van een aantal planken van de sluisdeur dusdanig bewerkt dat zij in daarmee overeenkomende gaten kunnen worden ingelaten. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛangɛ.' [Vds 39; Jan 35; Coe 23; Grof 57] II-3
pink pink: peŋk (Maaseik), pink (Maaseik, ... ) Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pink (pinkel, pinker), kleine vinger). [N 106 (2001)] I-11, III-1-1
pinksterbloem lievevrouweschoentje: lievevrouwscheunke (Maaseik), livrouwescheunkes (mv.) (Maaseik), livǝvrǫu̯sxø̄ntjǝ (Maaseik) Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem I-5, III-4-3
pinksteren pinksten: pènxten (Maaseik), pinksteren: peinksteren (Maaseik), penksteren (Maaseik), pinkstern (Maaseik) Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)] III-3-3
pinnen pinnen: (enk)  pe.n (Maaseik) De (ijzeren) pinnen waarmee de molensteen aan de beugels van de steenkraan wordt bevestigd. [Vds 205; Jan 184; Coe 167; Grof 200] II-3
pinstokken (voor de slee) pikken: peeken (Maaseik), peken (Maaseik), pēəkə (Maaseik), pinnen: de twie pin (Maaseik) Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)] || pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)] III-3-2
pioen cornelisroos: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  stinkbloom (Maaseik), pinksterbloem: -  pinksterbloem (Maaseik), ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  penksterbloom (Maaseik), stinkbloem: -  stinkbloem (Maaseik) Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.) I-7, III-2-1
pissebed stekelvarken: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  stekelvarken (Maaseik) pissebed, keldermot [GV K (1935)] III-4-2
pit van een steenvrucht keets: kits (Maaseik), kern: kēn (Maaseik) kern [ZND 01 (1922)] I-7