23307 |
priestersteek met ronde luifel |
pastoorshoed:
pəsturs hōt (L372p Maaseik)
|
priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
pre.izə (L372p Maaseik),
prijzen (L372p Maaseik)
|
Prijzen (mv). [Willems (1885)] || prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
pikdraad:
pekdrau̯t (L372p Maaseik),
pekdrōt (L372p Maaseik),
pekdrǭt (L372p Maaseik)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
dop:
dop (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
2. Ook speelgoed: tol. || Priktol (= werptol: door middel van een erom gewonden touw werpt men hem draaiend op de grond). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
17742 |
proeven |
proeven:
pR"və (L372p Maaseik),
prøvə (L372p Maaseik)
|
proeven [ZND A2 (1940sq)] || proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19272 |
profiteren |
profiteren:
van d`occasie profiteeren (L372p Maaseik),
van de gelegenheid profeteere (L372p Maaseik),
van de occasie profiteeren (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Van de gelegenheid (occasie) profiteren. [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18221 |
pronken |
stoefen:
stoefe (L372p Maaseik),
stòffe (L372p Maaseik)
|
Pronken, prijken. In het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [stoefen, spiegelen, stansen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18190 |
pronkveer op een hoed |
pluim:
pluum (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
veer:
vēͅr (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)] || pronkveer op een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28551 |
propolis |
voorwas:
vø̄rwas (L372p Maaseik)
|
Harsachtige stof waarmee de werkbijen alle openingen en naden van hun woning dichtkitten tegen tocht, kou en waterdamp. De propolis wordt ook gebruikt om te effenen en raten te versterken. De werksters halen deze stof uit bloemknoppen en harsdruppels van naaldbomen. Zelfs verf, teer of asfalt kunnen er de grondstof voor zijn. [N 63, 53a, N 63, 53b; Ge 37, 141; monogr.]
II-6
|
22310 |
proppenschieter |
klaptoet:
klaptôit (L372p Maaseik),
/
klaptówt (L372p Maaseik),
klaptôwt (L372p Maaseik),
knalpijp:
Sub fleer: vlierstruik. Ook hulentuul genoemd. Hout vuur knalpijpe, of vuur fluite.
knalpijp (L372p Maaseik),
knap:
Kloef = (St-Truiden) knap (Maeseyck) = klapbus. (t Daghet in den Oosten X, 154)
knap (L372p Maaseik),
knappehout:
knappenhout (L372p Maaseik),
propjesschieter:
/
pröpkessjeter (L372p Maaseik)
|
? [SND (2006)] || [(Proppenschieter), schietbusje, klapbus]. || Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)] || Klapbus. || proppenschieter [SND (2006)] || proppenschieter? [SND (2006)]
III-3-2
|