20456 |
prostituée |
hoer:
hoer (L372p Maaseik),
hoor (L372p Maaseik)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
voorraadkast:
vyrrōͅtkas (L372p Maaseik)
|
voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruik (L372p Maaseik),
prujk (L372p Maaseik)
|
Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20911 |
pruim |
pruim:
proem (L372p Maaseik),
proum (L372p Maaseik),
prou̯m (L372p Maaseik),
próum (L372p Maaseik),
reine claude (fr.):
reine-claude
ringeloot (L372p Maaseik)
|
[ZND 34 (1940)]pruim || pruim, soort
I-7
|
18926 |
prutsen |
broddelen:
broddele (L372p Maaseik),
frutselen:
frutselen (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
langzaam zijn met iets:
hij zit met iets te prutsen
langzaam zijn met iets (L372p Maaseik),
prutsen:
prutsen (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
prutsen - wat eine prutser (L372p Maaseik)
|
Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || knoeien in het werk || prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
geknoei:
wat e geknoi (L372p Maaseik),
wat ein geknoei (L372p Maaseik),
wat ein geknōēi (L372p Maaseik)
|
Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
34513 |
pseudovogelpest |
hoenderpest:
hōndǝrpęs (L372p Maaseik)
|
Pseudovogelpest, New-Castle ziekte is een virusziekte. Ademnood en zenuwstoornissen zijn de voornaamste kenmerken, ook verdwijnt de leg plotseling bijna helemaal. [N 19, 64]
I-12
|
20311 |
puber |
aankomeling:
aankommeling (L372p Maaseik),
aankomer:
neutraal
aankômmer (L372p Maaseik),
gaaplepel:
denigrerend; zie Schuermans s.v. "gaaplepel"(iemand die zeer nieuwsgierig is en overal staat te kijken)
ene gaapliepel (L372p Maaseik),
grote kluppel:
groête klöppel (L372p Maaseik)
|
half-volwassen kind || iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] || opgeschoten jongen
III-2-2
|
20651 |
pudding |
pudding:
pødeŋ (L372p Maaseik),
Syst. Frings
pødeŋ (L372p Maaseik)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pømpstęjn (L372p Maaseik),
pø̜jmstęjn (L372p Maaseik),
pǫmpstęjn (L372p Maaseik)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|