e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
puistjes brobbels: brubəl (Maaseik) puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)] III-1-2
pullover pullover: pylōvər (Maaseik), vareuse (fr.): vərøs (Maaseik) pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)] III-1-3
punt van het blad van de zeis punt: pønt (Maaseik), tip: tep (Maaseik), tøp (Maaseik) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
puntmuts puntmuts: püntməts (Maaseik, ... ) muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] || puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)] III-1-3
pupil oogappel: ougappel (Maaseik, ... ), pupil: pepil (Maaseik), pupil (Maaseik) Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt (pupil, kijker, oogappel). [N 106 (2001)] III-1-1
purper mauve (fr.): mauv (Maaseik), mauve (Maaseik), mof (Maaseik), moof (Maaseik), moov (Maaseik), paars: paars (Maaseik), pars (Maaseik) Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)] III-3-3
putemmer putemmer: pøͅtømər (Maaseik) [N 12 (1961)] I-7
putgalg gaffel: gafəl (Maaseik, ... ), stek: stɛk (Maaseik) [N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)] I-7
puthaak putgard: pøͅtxēͅrt (Maaseik), stek: stɛk (Maaseik) [N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)] I-7
putter distelvink: Frings, omgesp.  destəlvēͅnk (Maaseik), puttertje: pöttereke (Maaseik) distelvink, putter || putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)] III-4-1