18554 |
regenjas |
impermable (fr.):
ĕpeͅrmējābəl (L372p Maaseik),
regenjas:
rigənja.s (L372p Maaseik),
regenmantel:
rigənma.təl (L372p Maaseik)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30537 |
regenpijp |
buis:
bȳs (L372p Maaseik),
bø̜js (L372p Maaseik),
kandel:
kā.njǝl (L372p Maaseik)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|
25180 |
regenwolkje |
de zon trekt regen:
de zon trekt regen.
də zon trekt riŋəl (L372p Maaseik),
waterzon:
wàtərzon (L372p Maaseik)
|
regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24308 |
regenworm |
piereling:
pierelink (L372p Maaseik),
pierling:
pêrling (L372p Maaseik),
pieteling:
pitəleŋk (L372p Maaseik),
worm:
worəm (L372p Maaseik),
woͅrəm (L372p Maaseik),
wòrm (L372p Maaseik)
|
pier || pier, aardworm [Willems (1885)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm [Willems (1885)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)] || worm, alg. [ZND m]
III-4-2
|
28559 |
reinigingsvlucht |
zuiveringsvlucht:
zȳvǝreŋsvløxt (L372p Maaseik)
|
Vlucht die de bijen ondernemen om de uitwerpselen uit hun lichaam te verwijderen. In de winter hopen zich de onverteerbare resten van het voedsel op in de endeldarm. Wanneer de grens van het zich ophopen is bereikt, dan moeten de bijen zich ontlasten. Zodra de temperatuur na de winter voor het eerst weer 8 à 10 oC is geworden, vliegen de bijen uit om zich van het opgespaarde vuil te ontdoen. [N 63, 56a; Ge 37, 195]
II-6
|
28435 |
reisraam |
reisraam:
reisraam (L372p Maaseik)
|
Een in een houten rand gevat stuk metaalgaas. Dit reisraam vervangt de dekplank bij het verplaatsen van bijenvolken en dient als ventilatiemogelijkheid. Dekplanken en daken van de kasten worden dan apart vervoerd. Staan de kasten op de reisplaats, dan wordt het reisraam of gaasvenster weggenomen en de dekplank komt weer op zijn plaats. [N 63, 10f]
II-6
|
21455 |
rekenen |
rekenen:
riekene (L372p Maaseik),
rīkənən (L372p Maaseik)
|
rekenen [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21358 |
rente |
interest:
ps. omgespeld volgens Frings.
entreͅs (L372p Maaseik),
entroͅs (L372p Maaseik)
|
Rente [intrest?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20559 |
rest in het glas |
klats:
klats (L372p Maaseik),
klatsje:
kletske (L372p Maaseik)
|
kleine hoeveelheid drank die onder in een glas overblijft [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
24302 |
restant vissen |
forel:
forel (L372p Maaseik),
snoek:
snôk (L372p Maaseik),
steur:
steŭr (L372p Maaseik),
zalm:
zalm (L372p Maaseik),
zālm (L372p Maaseik)
|
forel [N102 (1998)] || snoek [Willems (1885)] || steur [Willems (1885)] || zalm [N100 (1997)], [Willems (1885)]
III-4-2
|