21330 |
royaal |
goed:
goot (L372p Maaseik),
plezierig:
plezeerig (L372p Maaseik),
royaal (<fr.):
rajēāl (L372p Maaseik),
hi is goe riaol er ein ?
riaol (L372p Maaseik)
|
gul [ZND 01 (1922)] || Royaal: uitspraak en betekenis (mild, onbekrompen, volop, enz.). [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
hanenkienen:
hanekiêne (L372p Maaseik)
|
rozelaarvruchten
III-4-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
rozijnenweg:
roziene wēk (L372p Maaseik)
|
brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
pien in menne rük (L372p Maaseik),
rø̜k (L372p Maaseik),
røͅk (L372p Maaseik),
rûk (L372p Maaseik),
rək (L372p Maaseik)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || rug [ZND m] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜k (L372p Maaseik)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
17640 |
ruggengraat |
ruggenstrang:
røgəstraəŋk (L372p Maaseik)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
weͅrəvəl (L372p Maaseik)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33989 |
rugnet |
vliegennet:
[vliegennet] (L372p Maaseik)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
rø̜krēm (L372p Maaseik)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
21936 |
ruien |
ruizelen:
rujzele (L372p Maaseik)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)]
III-4-1
|