18299 |
slobkous |
get:
get (L372p Maaseik),
getje:
yeͅtšəs (L372p Maaseik),
slobkous:
slopko.us (L372p Maaseik)
|
Slobkous, een paar slobkousen. Bedoeld wordt een bekleedsel dat de voetwreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder de schoen bevestigd (fr. guêtre) [ZND 48 (1954)] || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17948 |
sloffen |
sloffen:
sloffe(n) (L372p Maaseik),
slôffe (L372p Maaseik),
slöffe (L372p Maaseik)
|
Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
slukdeͅrəm (L372p Maaseik)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
slons:
slóns (L372p Maaseik)
|
slordig uitziende vrouw
III-1-4
|
19894 |
slot |
slot:
slūǝt (L372p Maaseik)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
18630 |
sluier |
kroontje:
kry(3)̄nšə (L372p Maaseik),
voiletje (<fr.):
vy(3)̄lkə (L372p Maaseik)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17836 |
sluimeren |
sluimeren:
slømərə (L372p Maaseik)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17933 |
sluipen |
sluipen:
slu-jpe(n) (L372p Maaseik),
sluipe (L372p Maaseik),
slujpe (L372p Maaseik)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
26351 |
sluisbalk |
de boom van het ros:
dǝ bøj.m van t rǫs (L372p Maaseik)
|
De evenwijdig boven de slagdorpel lopende horizontale houten balk. Zie ook afb. 68. [Vds 35; Jan 32; Coe 21; Grof 53]
II-3
|
21175 |
sluisdeur |
sluis:
sluz (L372p Maaseik),
slűs (L372p Maaseik),
sluisdeur:
slűzdø̄.r (L372p Maaseik)
|
Sluisdeur, bestaande uit een vijftal planken die horizontaal op twee vertikaal staande planken zijn bevestigd. Zie ook afb. 68. Volgens Janssen (pag. 33) werden de planken vroeger met pinnen -lange houten nagels met vierkante kop- op de balken vastgemaakt. Later werden de pinnen vervangen door grote ijzeren schroeven. [Vds 38; Coe 19; Jan 34; Grof 50; Grof 56; monogr.]
II-3
|