e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slobkous get: get (Maaseik), getje: yeͅtšəs (Maaseik), slobkous: slopko.us (Maaseik) Slobkous, een paar slobkousen. Bedoeld wordt een bekleedsel dat de voetwreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder de schoen bevestigd (fr. guêtre) [ZND 48 (1954)] || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
sloffen sloffen: sloffe(n) (Maaseik), slôffe (Maaseik), slöffe (Maaseik) Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)] III-1-2
slokdarm slokdarm: slukdeͅrəm (Maaseik) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slons (slodder?) slons: slóns (Maaseik) slordig uitziende vrouw III-1-4
slot slot: slūǝt (Maaseik) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluier kroontje: kry(3)̄nšə (Maaseik), voiletje (<fr.): vy(3)̄lkə (Maaseik) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluimeren sluimeren: slømərə (Maaseik) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen sluipen: slu-jpe(n) (Maaseik), sluipe (Maaseik), slujpe (Maaseik) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)] III-1-2
sluisbalk de boom van het ros: dǝ bøj.m van t rǫs (Maaseik) De evenwijdig boven de slagdorpel lopende horizontale houten balk. Zie ook afb. 68. [Vds 35; Jan 32; Coe 21; Grof 53] II-3
sluisdeur sluis: sluz (Maaseik), slűs (Maaseik), sluisdeur: slűzdø̄.r (Maaseik) Sluisdeur, bestaande uit een vijftal planken die horizontaal op twee vertikaal staande planken zijn bevestigd. Zie ook afb. 68. Volgens Janssen (pag. 33) werden de planken vroeger met pinnen -lange houten nagels met vierkante kop- op de balken vastgemaakt. Later werden de pinnen vervangen door grote ijzeren schroeven. [Vds 38; Coe 19; Jan 34; Grof 50; Grof 56; monogr.] II-3