e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
treiteren jensen: jensen (Maaseik), judassen: jóudasse (Maaseik), pesten: eemes pesten (Maaseik), emes pesten (Maaseik), plagen: emens plaogen (Maaseik), emes plaugen (Maaseik), emes plauwgen (Maaseik), ploagen (Maaseik), transeneren: cf. transionere (plagen, sarren)  trensenere (Maaseik), treiteren: treitere (Maaseik, ... ) Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || kwellen [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)] || treiteren || zagen, plagen, vervelen III-1-4
treiterkop tant--faire (fr.): zie ook lemma "gemene vrouw  tantefeir (Maaseik) treiteraar III-1-4
trek, eetlust appetijt: appetit (Maaseik), honger: hoenger (Maaseik), honger (Maaseik) hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)] III-2-3
trekhaken, -ogen haamkrampen: haamkrampen (Maaseik), haken: hø̜̄k (Maaseik), huisten: (h)ou̯.stǝ (Maaseik), krampen: krampen (Maaseik) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekharmonica harmonica: armoneca (Maaseik), monica: mōənĭkāə (Maaseik), Sanna met zne monika. (Klassieke figuur op straat).  monika (Maaseik), trekmonica: de e van treek tussen de schwa en de e van het  trekmoneka (Maaseik), trekzak: Gewoonl. monika genoemd.  trekzak (Maaseik) Harmonica of accordeon. || Harmonica. [ZND 01 (1922)] || Harmonika. || Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)] III-3-2
trekken trekken: trèùke (Maaseik) trekken [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
trekken en talmen pingelen: ps. omgespeld volgens Frings.  peŋkələ (Maaseik, ... ) Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)] III-3-1
trekker van de aanaardhandploeg dwarshout: dwershǫu̯t (Maaseik), trekschei: trękšęi̯ (Maaseik) Het dwarse handvatvan de aanaardhandploeg. Voor sjoek- naast trek-handvat zie aflevering I.1, blz. 12: schokkelen, schoggelen voor "schudden". [N 18, 46b] I-5
trekopeningen fokken: fǫkǝ (Maaseik) Kanalen door de bodem van de oven voor de rookafvoer naar de schoorsteen. De trekopeningen vormen de verbindingen tussen de verschillende kamers in het stookkanaal en het rookkanaal. Het uiteinde van de trekopeningen in het stookkanaal werd in Q 111 de mond (d\r mont) genoemd. In Q 83 werd het woordtype fosse alleen gebruikt bij ringovens; bij veldovens sprak men van ɛjachtenɛ. Zie ook afb. 25.' [N 98, 132; N 98, 133; monogr.] II-8
trekschei trekschei: tręksxē̜ (Maaseik) De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b] I-13