19292 |
treiteren |
jensen:
jensen (L372p Maaseik),
judassen:
jóudasse (L372p Maaseik),
pesten:
eemes pesten (L372p Maaseik),
emes pesten (L372p Maaseik),
plagen:
emens plaogen (L372p Maaseik),
emes plaugen (L372p Maaseik),
emes plauwgen (L372p Maaseik),
ploagen (L372p Maaseik),
transeneren:
cf. transionere (plagen, sarren)
trensenere (L372p Maaseik),
treiteren:
treitere (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || kwellen [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)] || treiteren || zagen, plagen, vervelen
III-1-4
|
19286 |
treiterkop |
tant--faire (fr.):
zie ook lemma "gemene vrouw
tantefeir (L372p Maaseik)
|
treiteraar
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
appetit (L372p Maaseik),
honger:
hoenger (L372p Maaseik),
honger (L372p Maaseik)
|
hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
haamkrampen:
haamkrampen (L372p Maaseik),
haken:
hø̜̄k (L372p Maaseik),
huisten:
(h)ou̯.stǝ (L372p Maaseik),
krampen:
krampen (L372p Maaseik)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
harmonica:
armoneca (L372p Maaseik),
monica:
mōənĭkāə (L372p Maaseik),
Sanna met zne monika. (Klassieke figuur op straat).
monika (L372p Maaseik),
trekmonica:
de e van treek tussen de schwa en de e van het
trekmoneka (L372p Maaseik),
trekzak:
Gewoonl. monika genoemd.
trekzak (L372p Maaseik)
|
Harmonica of accordeon. || Harmonica. [ZND 01 (1922)] || Harmonika. || Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
trèùke (L372p Maaseik)
|
trekken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
21580 |
trekken en talmen |
pingelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
peŋkələ (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33195 |
trekker van de aanaardhandploeg |
dwarshout:
dwershǫu̯t (L372p Maaseik),
trekschei:
trękšęi̯ (L372p Maaseik)
|
Het dwarse handvatvan de aanaardhandploeg. Voor sjoek- naast trek-handvat zie aflevering I.1, blz. 12: schokkelen, schoggelen voor "schudden". [N 18, 46b]
I-5
|
29781 |
trekopeningen |
fokken:
fǫkǝ (L372p Maaseik)
|
Kanalen door de bodem van de oven voor de rookafvoer naar de schoorsteen. De trekopeningen vormen de verbindingen tussen de verschillende kamers in het stookkanaal en het rookkanaal. Het uiteinde van de trekopeningen in het stookkanaal werd in Q 111 de mond (d\r mont) genoemd. In Q 83 werd het woordtype fosse alleen gebruikt bij ringovens; bij veldovens sprak men van ɛjachtenɛ. Zie ook afb. 25.' [N 98, 132; N 98, 133; monogr.]
II-8
|
34589 |
trekschei |
trekschei:
tręksxē̜ (L372p Maaseik)
|
De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b]
I-13
|