e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vloertegel plavuis: pləvøi̯s (Maaseik) een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] III-2-1
vlug lopen hel lopen: heͅəl loͅupə (Maaseik), rennen: reͅnə (Maaseik), sprinten: sprentə (Maaseik) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)] III-1-2
vlugger allez: aʔē (Maaseik) Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g] I-10
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap (ze heeft) druppeltjes aan de demen: drøpǝlkǝs an ǝ diǝmǝ (Maaseik) Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51] I-9
vod lap: lap (Maaseik), lommel: lommel (Maaseik), lòmmel (Maaseik), vod: vod (Maaseik), voddel: voddel (Maaseik, ... ) In lompen gekleed [haveloos, schab(be)tig, schamel, lommelig] [N 114 (2002)] || Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)] III-1-3
voddenkoopman voddenkramer: iemand die vodden rondhaalt  voddekrumer (Maaseik) Kramer. [ZND 36 (1941)] III-3-1
voederbieten kroten: kruǝtǝ (Maaseik), krūǝtǝ (Maaseik), voerkroten: vōrkruǝtǝ (Maaseik) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5
voederen voeden: vōi̯ǝ (Maaseik), voeren: vōrǝ (Maaseik) Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.] I-11
voedsel eten: iete (Maaseik), ieten (Maaseik), ète (Maaseik), vreten: vraiten (Maaseik) dat is krachtig voedsel [ZND 28 (1938)] || eten (znw.) [ZND 44 (1946)] III-2-3
voeger voeger: vōgǝr (Maaseik) De arbeider die op de bouwplaats de voegwerkzaamheden verricht. [N 30, 3b; monogr.] II-9