e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

Gevonden: 4905
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boekweitschoof geleg: gǝlɛk (Maaseik), huik: hǭuk (Maaseik) Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afwijken van die van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4); zie de toelichting bij dat lemma. Vaak lopen de begrippen "schoof" en "hok" bij de boekweitteelt dooreen, omdat doorgaans geen aparte hokken van boekweit gemaakt werden, maar de schoven als hokken dienst deden; een hok betekent dan zowel de afzonderlijke schoof zoals de binder die maakt alsook te drogen staande losstaande schoof of ook de twee of drie schoven te zamen. Zie ook het lemma ''boekweithok'' (4.6.16). Voor de volgende plaatsen is uitdrukkelijk vermeld dat boekweit er niet gebonden wordt: K 315, 316, 318, 353, 357, 360, 361, L 164, 268, 270, 290, 324 en 325. [N 15, 18e; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2d; monogr.] I-4
boer boer: bōr (Maaseik), béur (Maaseik), bōr (Maaseik  [(mv bø̄rǝ)]  ), būr (Maaseik  [(mv bōu̯rǝ)]  ), den hielen daag is hai al bie Willempke, bie Toentje, bij Jentje bie de boor, bij de schrienwerker, bie groetvajer, bie mich, bie dich, bie haim, bie hair, bie oos, bie ooch, bie him (Maaseik), den hielen daag is hè al bij Wullemke, bij Jentje, bij den boor, bij groetvader, bie mich, bie dich, bie hum, bie heur, bie īs, bie uch, bie hun (Maaseik), den hielen daag ister al bie Wullemke, bie Blankaer, bie jentche, bie de boor, den tummerman, bie groetvader, bie mig, bie dig, bie hum, bie heur, bie os, bie ug, bie hun (Maaseik), deê beur woent op ein beurderi (Maaseik), də b"r wûnt op n b"rdərij (Maaseik), groote of oude boerderij  də bø͂ͅr wûnt op nən ûf (Maaseik) boer [ZND 01 (1922)], [ZND m] || De hele dag is hij al bi Willempje, bij Blancquaert, bij Jantje, bij de boer, bij de timmerman, bij grootvader, bij mij, bij u (enkv.), bij hem, bij haar, bij ons, bij u (mv), bij hun [ZND 44 (1946)] || Vertaal in het dialect en vul aan: De boer woont op een ... (Fr. ferme geef de verschillende namen voor grote en kleine bedrijven, indien er bestaan. [ZND 22 (1936)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.] I-6, III-3-1
boer in het kaartspel boer: beur (Maaseik, ... ), boer (Maaseik, ... ), boor (Maaseik, ... ), klavere béur (Maaseik) Boer: klaveren boer. [ZND 01 (1922)] || Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] III-3-2
boerderij, algemeen boerderij: bø̄rdǝrii̯ (Maaseik), doening: dōneŋ (Maaseik), geleg: gǝlęi̯x (Maaseik), hof: hōf (Maaseik), labeuring: labø̄reŋ (Maaseik), stallen en huizen: stɛlǝ ęn hȳzǝ (Maaseik) Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a] I-6
boerenkool boerenmoes: bōrəmōs (Maaseik), krolkool: Syst. Frings  kroͅlkul (Maaseik) Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenkoolstamppot hutsepot met krolkool: Syst. Frings  høtsəpoͅt meͅt kroͅlkul (Maaseik), potage: pətāzi (Maaseik) Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)] III-2-3
boerenvlaai boerenvlaai: bōrə vlāj (Maaseik), Syst. Frings  bōrəvlāi̯ (Maaseik) Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenzwaluw, zwaluw stalzwalf: stalzweͅlf (Maaseik), zwalf: zwelf (Maaseik, ... ), zwɛləvə (Maaseik) boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [Willems (1885)] || zwaluw (mv.) [RND] III-4-1
boerin boerin: bǫu̯ren (Maaseik) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.] I-6
boertje, kleine boer boertje: bø̜i̯rkǝ (Maaseik) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6