e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwelijk kuiken hoentje: hønkǝ (Maaseik) [N 19, 41a; monogr.] I-12
vrouwelijk lam germ: germ (Maaseik) [L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.] I-12
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is volle vaars: vǫl vɛs (Maaseik) [N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22] I-11
vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft germ: žerm (Maaseik) Zie ook de toelichting bij het lemma ''vrouwelijk schaap in het algemeen'' (2.2.1). [JG 1c, 2c; monogr.] I-12
vrouwelijk schaap in het algemeen germ: gęrǝm (Maaseik), ooi: ø̜i̯ (Maaseik), ou: au̯ (Maaseik), schaap: sxau̯p (Maaseik) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12
vrouwelijk varken zog: zux (Maaseik), zoog: za.x (Maaseik), zū.x (Maaseik) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke duif wijfje: wijfke (Maaseik, ... ), zij: ze̝i (Maaseik), zie (Maaseik), zijtje: zijke (Maaseik), Sub hoern.  zijke (Maaseik) Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Vrouwtje van de duif. || Wijfje van een duif. || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)] III-3-2
vrouwelijke eend eend: ē̜i̯nj (Maaseik), wijfje: wē̜fkǝ (Maaseik) [L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.] I-12
vrouwelijke gans gans: gau̯s (Maaseik) [A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.] I-12
vrouwelijke geit germ: gęrǝm (Maaseik) [N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.] I-12