24679 |
wilde wingerd |
wilde druif:
-
wilj droewf (L372p Maaseik)
|
wilde wingerd [DC 68 (1993)]
III-4-3
|
32859 |
wilde zuring |
surelle (fr.):
sę`rɛl (L372p Maaseik),
wilde surelle:
weljǝ sǝ`ręl (L372p Maaseik),
zurkel:
zørkǝl (L372p Maaseik)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wilg:
wiləx (L372p Maaseik)
|
de wilg [Lk 6 (1953)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
ketches (L372p Maaseik),
ketjes (L372p Maaseik),
-
ketsjes (L372p Maaseik)
|
katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)] || wilg, bloeiwijze van [DC 68 (1993)]
III-4-3
|
17596 |
wimper |
plimp:
plumpe (L372p Maaseik)
|
lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
17708 |
wind |
scheet:
ənə šīt (L372p Maaseik)
|
een scheet [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wench (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
wøͅn(t)š (L372p Maaseik),
ps. bij benadering omgespeld volgens Frings. ps. onder de n staat nog een boogje; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
weͅn (L372p Maaseik),
ps. bij benadering omgespeld volgens Frings. ps. onder de nt staan nog boogjes; deze combinatieletters zijn niet te maken/om te spellen.
weͅnt (L372p Maaseik)
|
wind [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)], [ZND 13 (1925)], [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
24434 |
winde |
zwengeltje:
zweŋǝlkǝ (L372p Maaseik)
|
Winde waarmee in geval van een getand sluisijzer de sluisdeur op- of afgedraaid kan worden. Zie ook afb. 68 en 69 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 45; Jan 42; Coe 28; Grof 63]
II-3
|
25160 |
winderig weer |
de bijs gaat:
de bies gaat.
də bis geͅit (L372p Maaseik),
ruw (weer):
ròuw (L372p Maaseik)
|
winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25958 |
windmolen |
windmolen:
węntmȳǝlǝ (L372p Maaseik)
|
Een molen die door de wind wordt aangedreven. De windmolen kan worden onderverdeeld in twee belangrijke hoofdgroepen: de standerdmolen en de Hollandse molen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Sche 2; Grof 2; monogr.; N D add.]
II-3
|