34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (L372p Maaseik)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
33479 |
witte aalbes |
witte beren:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
wiite bé-r (L372p Maaseik)
|
witte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitkaas:
fløͅi̯tkis (L372p Maaseik),
platte kaas:
Syst. Frings
platə kis (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
witte kaas:
Syst. Frings
wetə kis (L372p Maaseik)
|
Het dikke van geschifte karnemelk (hotsel?) [N 16 (1962)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
wilde klee:
weljǝ [klee] (L372p Maaseik)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kebots (L372p Maaseik),
kəbotsə (L372p Maaseik),
moes:
mōs (L372p Maaseik),
wit moes:
wet mōs (L372p Maaseik),
wit moos (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwikstaart (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
kwikstart (L372p Maaseik),
kwikstaartje:
kwiksteerche (L372p Maaseik),
kwiksteercke (L372p Maaseik),
kwikstɛ̄ətšə (alg.) (L372p Maaseik),
witte kwikstaart:
wetə kwekstart (—steͅrt) (L372p Maaseik)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
33913 |
witte vlekken |
wild haar:
welš hǭr (L372p Maaseik)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
25529 |
witte, buitenlandse bloem |
vreemd meel:
vrē̜mt mē̜l (L372p Maaseik)
|
De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16]
II-1
|
20620 |
wittebrood |
weg:
weͅk (L372p Maaseik),
Syst. Frings
weͅk (L372p Maaseik)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18867 |
woede |
colre (fr.):
kolère (L372p Maaseik),
gift:
gif (L372p Maaseik),
gift (L372p Maaseik)
|
gift (woede) [ZND 01 (1922)] || woede
III-1-4
|