e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

Gevonden: 4905
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deurtje in een poortvleugel barriertje: bǝr‚ērkǝ (Maaseik), hondsdeur: hǫns˱dȳǝr (Maaseik), poortje: pȳrtšǝ (Maaseik), schaapsluik: šǭpslūk (Maaseik) Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d] I-6
deurwaarder deurwaarder: deurwaarder (Maaseik), huissier (fr.): hooseer (Maaseik), hujzjé (Maaseik) deurwaarder [ZND 33 (1940)] III-3-1
diarree aan de schijt zijn: ānǝ šīt zēn (Maaseik), aan de/het schijt: an dǝ šei̯t (Maaseik), afgang: aafgank (Maaseik, ... ), aan den aafgank (Maaseik), buikloop: bowkluip (Maaseik, ... ), dunne, de -: aan den dunne (Maaseik), dunne (Maaseik), retteketet: WNT: retteketet, [Klanknabootsing, rk].  retteketet (Maaseik), schijt: aan de sji-jt (Maaseik), sji-jt (Maaseik) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)] I-11, III-1-2
dief dief: deef (Maaseik), dēf (Maaseik), schelm: chellem (Maaseik, ... ), chelm (Maaseik), šelm (Maaseik) dief [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)], [ZND m] III-3-1
diep diep: dēp (Maaseik) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
diepzinnig diepzinnig: deepzinnig (Maaseik), ei is deepzinnig (Maaseik, ... ) Hij is diepzinnig. [ZND 33 (1940)] III-1-4
dier, beest beest: bieëst (Maaseik), biês (Maaseik), hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  bies (Maaseik), biest (Maaseik), biəs (Maaseik), bîs (Maaseik), ook in ZND 23, 009  bīəs (Maaseik), dier: dêr (Maaseik), ook in ZND 23, 009  dēr (Maaseik) beest [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || dier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-2
dij bil: bil (Maaseik, ... ) dij [ZND m] || Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)] III-1-1
dijk dijk: diǝk (Maaseik), dīk (Maaseik), opgehoopte aarde  diëk (Maaseik), dīk (Maaseik), opgehoopte aarde langs kanaal  dïek (Maaseik) dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34] I-8, III-3-1
dikke boterham dikke boterham: dikə būtərham (Maaseik), snee voor aan een paard te geven: Syst. Frings  ən snɛ̄i̯ vyr ān ə pɛ̄rt tə givə (Maaseik) Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)] III-2-3