e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

Gevonden: 4905
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dobbelen dobbelen: dobbelen (Maaseik), met de dobbelstenen spelen: mèt de dobbelstein spule(n) (Maaseik) het kansspel waarbij met dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen] [N 112 (2006)] III-3-2
dobbelsteen dobbelsteen: dobbelstein (Maaseik, ... ), nen dobbelsteejen (Maaseik) Dobbelsteen. [ZND 01 (1922)] || Een dobbelsteen of teerling. [ZND 23 (1937)] III-3-2
dobber dobber: dobber (Maaseik) de kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper] [N 112 (2006)] III-3-2
dochter dochter: dóchtər (Maaseik) dochter; en ze zei dat ze het ook aan haar dochter zou zeggen [ZND 04 (1924)] III-2-2
dodaars dodaarsje: doͅdarskə (Maaseik) fuut: dodaars (26 nog kleiner dan geoorde fuut [122]; zwartig met witte tandpastaveeg aan de bek; broedt ook in brede poldersloten; geluid is hinnekend [N 09 (1961)] III-4-1
dode dode: enen doeje (Maaseik), lijk: li-jk (Maaseik, ... ) het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 115 (2003)] III-2-2
doedelzak doedelzak: doedelzak (Maaseik) het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak] [N 112 (2006)] III-3-2
doek doek: dook (Maaseik, ... ), dōk (Maaseik) doek [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-1-3
doek -> [wld iii 2.2] witte doek: eine witten dook (Maaseik), ’nə wĭtən dōk (Maaseik) een witte doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doel bij verstoppertje spelen pot: pot (Maaseik) het doel bij het verstoppertje spelen [buut] [N 112 (2006)] III-3-2