e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

Gevonden: 4905
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
draaien draaien: dreͅjə (Maaseik, ... ) draaien [ZND A2 (1940sq)], [ZND m] III-1-2
draaiende karnton bottervat: [botter]vat (Maaseik), draaivat: drɛi̯vāt (Maaseik), drɛi̯vāǝt (Maaseik) De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.] I-11
draaiers doppen: (enk)  dǫp (Maaseik), draaiers: drē̜i̯ǝrs (Maaseik) De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b] I-11
draaihek barrier: brēr (Maaseik) Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.] I-8
draaipin van een zware deur of poort hieldraaier: hīldrɛi̯ǝr (Maaseik), pivot (fr.): pīvō (Maaseik) Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.] I-6
drachtig drachtig: draxtex (Maaseik), vol: vǫl (Maaseik) [N 3A, 33] I-11
drachtige merrie vol: vǫ.l (Maaseik), volle meer: vǫl mīǝ.r (Maaseik) De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a] I-9
draden of randen van peulvruchten stropen: strøͅy.pə (Maaseik) [Goossens 1b (1960)] I-7
dragen dragen: drage (Maaseik), drāgə (Maaseik), drāəgə (Maaseik), drâge (Maaseik) dragen [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)], [ZND m] III-1-2
draven draven: drāvǝ (Maaseik) In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d] I-9