25591 |
gereedschap waarmee men invet |
smeerlap:
smīrlap (L372p Maaseik)
|
De borstel, lap, vod enz. waarmee olie, vet, boter enz. op bakblik, bakplaat e.d. worden aangebracht. [N 29, 38b]
II-1
|
19091 |
gerieflijk |
gemakkelijk:
een geneekelijk haus (L372p Maaseik),
gerieflijk:
ei gereeflijk hoes (L372p Maaseik),
gereeflek hoes (L372p Maaseik)
|
Gerieflijk huis. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
32979 |
gerst |
gerst:
gērst (L372p Maaseik),
gē̜.st (L372p Maaseik),
gęst (L372p Maaseik),
gīǝ.rs (L372p Maaseik),
gɛrs (L372p Maaseik)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
21100 |
gerstebier |
gerstebier:
gīərstəbēͅər (L372p Maaseik),
gêstebeer (L372p Maaseik)
|
gerstenbier [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
18312 |
geruite jurk |
geruiterd kleed:
geruiterd kleed (L372p Maaseik)
|
jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21595 |
geschiedenis |
geschiedenis:
ein geschiedenis vertèlle (L372p Maaseik),
get:
get = iets
get vərtèlə (L372p Maaseik),
vertelseltje:
ē vərtêlsəlkə vərtêlə (L372p Maaseik)
|
Een geschiedenis vertellen [ZND 24 1937)]
III-3-1
|
20475 |
geslacht |
nageslacht:
noageslach (L372p Maaseik),
noageslacht (L372p Maaseik),
stam:
stam (L372p Maaseik)
|
de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20312 |
geslachtsgemeenschap hebben |
poppen:
pòppe (L372p Maaseik),
popperellen:
pòpperelle (L372p Maaseik),
remmelen:
remmele (L372p Maaseik)
|
geslachtsgemeenschap uitoefenen [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33790 |
geslachtsorgaan van de hengst als geheel |
gemecht:
gǝmɛx (L372p Maaseik)
|
[JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
34063 |
geslachtsrijpe koe |
dekrijp (bijvgl. nmw.):
dękrei̯p (L372p Maaseik),
vaars:
vęrs (L372p Maaseik)
|
Jong rund dat oud genoeg is om gedekt te worden. [N 3A, 23]
I-11
|