20556 |
glazig |
glazeren:
glazere (L372p Maaseik),
verglaasd:
verglaasden (L372p Maaseik),
verwaterd:
verwaterden (L372p Maaseik)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
email:
eemaj (L372p Maaseik),
email (L372p Maaseik),
wit:
het wit (L372p Maaseik)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ī̄rdǝwę.rk (L372p Maaseik)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
26355 |
gleuf |
lei:
lęj (L372p Maaseik
[(meestal voor de maalsluis gebruikt)]
),
rabat:
rǝbat (L372p Maaseik)
|
De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54]
II-3
|
22376 |
glijbaan |
roetsjbaan:
rôtsbaan (L372p Maaseik),
/
roetsjbaan (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
rotsjbaan (L372p Maaseik),
rótschbaan (L372p Maaseik),
rôtsjbaan (L372p Maaseik),
rötsbaan (L372p Maaseik),
NB rótsche: uitglijden. Cfr. Du. rutschen.
rótschbaan (L372p Maaseik),
schuifaf:
/
sjufaaf (L372p Maaseik),
sleurbaan:
/
sleirbaan (L372p Maaseik)
|
/ [SND (2006)] || glijbaan [SND (2006)] || Glijbaan, schuif-af, in de speeltuin of op de kermis. || het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)] || schuifaf [SND (2006)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
sleuren:
sleire (L372p Maaseik)
|
glijden [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18879 |
glimlachen |
heimelijk lachen:
heimelijk lachen (L372p Maaseik),
in zijn eigen lachen:
in zijn eigen lachen (L372p Maaseik)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
18957 |
gluiperd |
luiperd:
lóuperd (L372p Maaseik),
nijpgriet:
nypchrijt (L372p Maaseik)
|
gluiperd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
34172 |
goed liggen |
ten goede zitten:
ten goede zitten (L372p Maaseik)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
good loestere (L372p Maaseik),
good loesteren (L372p Maaseik),
goot loesteren (L372p Maaseik)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|