23294 |
hoop |
hoop:
dəris gēͅin hūp (L372p Maaseik)
|
Er is geen hoop. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
29822 |
hoop aaneengesmolten stenen |
bonk schmolz:
bōŋk šmǫlts (L372p Maaseik),
pil:
pel (L372p Maaseik)
|
Hoop aaneengesmolten stenen, doorgaans in de buurt van de stookkanalen. Het woord kamaai kan in Q 83 ook predicatief worden gebruikt. [N 98, 168; monogr.]
II-8
|
32925 |
hoop, tussen heukeling en opper |
dubbele opper:
dø̜bǝlǝ ǫpǝr (L372p Maaseik)
|
De middelgrote hoop, doorgaans één meter hoog, waarop het bijna droge hooi wordt gezet, voordat het tot grote hopen worden bijeengewerkt. [N 14, 108; A 16, 3; A 42, 20d]
I-3
|
22673 |
hoorn |
cor (fr.):
cor (L372p Maaseik),
hoorn:
hoeren (L372p Maaseik),
hôre (L372p Maaseik)
|
het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn] [N 112 (2006)] || Hoorn. [Willems (1885)]
III-3-2
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hurǝns (L372p Maaseik),
hør (L372p Maaseik),
hø̜rǝ (L372p Maaseik),
hōrǝn (L372p Maaseik),
ū.rǝ (L372p Maaseik),
ūǝrǝ (L372p Maaseik)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
24328 |
hoornaar |
paardsworspel:
groot
pēͅrswuo.rspələ (L372p Maaseik)
|
insect III [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24169 |
hop |
hop:
hoͅp (L372p Maaseik),
hóp (L372p Maaseik),
hǫp (L372p Maaseik)
|
hop || hop (28 zeer zeldzame zomervogel met opvallende vouwkuif; roep [hoep-hoep] [N 09 (1961)] || Humulus lupulus L. Een tot 4,50 meter hoge slingerplant met een ruw-knobbelige stevige stengel, die bloeit van juli tot september: de mannelijke bloemen in vaalgele pluimen, de vrouwelijke in hangende trossen van bolvormige vruchtkegels, de zogenamde hopbellen. De olieachtige stof in deze hopbellen wordt gebruikt bij de bereiding van bier. [Wi 52; monogr.]
I-5, III-4-1
|
32926 |
hopen spreiden |
uitereengooien:
[uitereengooien] (L372p Maaseik)
|
Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109]
I-3
|
19675 |
hor |
moustiquaire (fr.):
niet goed te lezen
antiquaire (L372p Maaseik)
|
een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
17733 |
horen |
horen:
hyrə (L372p Maaseik)
|
horen [N 10b (1961)]
III-1-1
|