22328 |
inzet bij het spel |
inzet:
den inzat (L372p Maaseik),
pot:
de pot (L372p Maaseik)
|
het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
29790 |
inzetdeur |
brandmuur:
brantmōr (L372p Maaseik
[(binnenmuur van de dichtgemetselde poort van de ringoven)]
),
zandmuur:
zantmōr (L372p Maaseik
[(buitenmuur van de dichtgemetselde poort van de ringoven)]
)
|
De van stenen en modder vervaardigde deur waarmee de toegangspoorten werden afgesloten. [N 98, 148; monogr.]
II-8
|
29751 |
inzetter |
enzetter:
ēnzętǝr (L372p Maaseik),
inkarder:
enkardǝr (L372p Maaseik)
|
De arbeider die de droge vormelingen onder leiding van een deskundige die meestal ook als stoker fungeert, in de oven plaatste. In Q 111 maakte men een onderscheid tussen de schurger (ēø̜r\g\r) die de stenen aanvoerde en de inzetter (enzę ̞t\r) die de stenen in de oven plaatste. [N 98, 119; N 98, 153; monogr.]
II-8
|
17593 |
iris |
oogappel:
augappel (L372p Maaseik),
ougappel (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt (iris, oogappel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
21562 |
italiaan |
italiaan:
det is ein Italieen (L372p Maaseik),
det is eine Italjaan (L372p Maaseik),
det is einen Italiaan (L372p Maaseik)
|
Dat is een Italiaan. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
34074 |
jaarring |
hoornenring:
hūrǝręŋk (L372p Maaseik),
krab:
(mv)
krabǝ (L372p Maaseik),
ring:
(mv)
reŋ (L372p Maaseik)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
18705 |
jacquetjak |
jacquet (<fr.):
ja.keͅt (L372p Maaseik)
|
jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18566 |
jacquetpak |
pin:
i.d. betekenis van jacquet
peͅn (L372p Maaseik)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21181 |
jagen |
afkloppen:
āfklopǝ (L372p Maaseik)
|
Kunstmatige manier bij de korfteelt om een zwerm van het moedervolk te scheiden. Wanneer een voorzwerm niet snel genoeg afkomt en wanneer de imker er belang bij heeft dat het volk spoedig gaat zwermen, dan neemt hij zijn toevlucht tot het jagen. Als het darrenbroed achter in de korf bruin is, kunnen de bijen gejaagd worden. De imker zet de moederkorf met de kop op de grond en plaatst er de jaagkorf bovenop, zodat de openingen van beide korven tegen elkaar sluiten. Op de plaats waar de openingen tegen elkaar komen, windt men er een bijdoek om. Met ijzeren krammen hecht men de korven stevig aan elkaar vast. Men gaat nu met beide handen of met soms een stok voor en achter tegen de moederkorf kloppen, onderaan bij de kop van de korf beginnend en geleidelijk aan hoger (Gelens 1963, pag. 22). Af en toe opent men het gesloten vlieggat en blaast er rook in. Als men uit het zoemen der bijen heeft opgemaakt dat zij in de jaagkorf zijn overgelopen, maakt men de korven weer los. De koningin gevolgd door de groep bijen die normaal zou zijn gaan zwermen, zit nu in de jaagkorf. In de moederkorf, waarin geen moer meer zit, moet weer een sterk volk opgroeien door eerst en vooral een nieuwe koningin of moer te vormen. [N 63, 87a; monogr.]
II-6
|
18259 |
jak |
jak:
jak (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
jakje:
jeͅkskə (L372p Maaseik),
kazavekje:
ka.šəveͅkskə (L372p Maaseik),
vrouwenjak:
la.ŋə vrouwəja.k (L372p Maaseik)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || jak [ZND 01 (1922)] || jak (kort vrouwenkledingstuk) [ZND 27 (1938)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|