e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kort geknipt haar bros: bros (Maaseik), bros ? (Maaseik), stoppels: stoppele (Maaseik) Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)] III-1-1
kort onderrokje kort rokje: kort r^kskə (Maaseik) onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)] III-1-3
kort schortlint lint: leiŋər (Maaseik) linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)] III-1-3
kortademig dempig: dempich (Maaseik), dempig (Maaseik), deͅmpix (Maaseik), Schertsend.  dempig (Maaseik), kort: kort (Maaseik) dempig [ZND 01 (1922)], [ZND m] || hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)] III-1-2
korte broek jongensboks: joŋəsboks (Maaseik), korte boks: ein korte böks (Maaseik), kortə bŭks (Maaseik) broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] || korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] III-1-3
korte laars get: get (Maaseik, ... ), getten (Maaseik), guetten (Maaseik), -> ei paar getten.  get (Maaseik), half botje: hauvbbŏtšəs (Maaseik) laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)] III-1-3
korte onderbroek? korte onderboks: kortə ungərbuks (Maaseik), onderboks: ongerboks (Maaseik) Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)] III-1-3
korte overjas stoep: sty(3)̄p (Maaseik) overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3
kortmeel kortmeel: kǫrtmę̄l (Maaseik) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kortwieken afkappen: āfkapǝ (Maaseik), afsnijden: afsniǝn (Maaseik), āfsniǝn (Maaseik), āfsnēǝn (Maaseik), knippen: knepǝ (Maaseik), kortvleugelen: kǫrtflygǝlǝ (Maaseik) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12